HC week 2 Flashcards

HC.4 ...

1
Q

Wat zijn de 5 klinische kenmerken van ontsteking (van Celsus en Virchow)?

A
  • rubor (roodheid)
  • calor (warmte)
  • dolor (pijn)
  • tumor (zwelling)
  • functio laesa (functieverlies)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een ontstekingsreactie?

A

Reactie van gevasculariseerd weefsel op beschadiging met als doel het elimineren van de schadelijke agens en het in gang zetten van het herstel van de schade.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een steriele ontsteking?

A

Een ontsteking waar geen micro-organisme aan te pas komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem de 4 hoofdoorzaken van een ontstekingsreactie

A
  • infecties
  • weefselnecrose
  • immunologische reacties
  • genetische afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem 3 fysieke prikkels die zouden kunnen leiden tot weefselnecrose en daaropvolgende een ontstekingsreactie.

A
  • trauma
  • straling
  • verbranding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 2 chemische prikkels die zouden kunnen leiden tot weefselnecrose en daaropvolgende een ontstekingsreactie.

A
  • toxische stoffen
  • medicamenten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 4 lichaamsvreemde stoffen die zouden kunnen leiden tot weefselnecrose en daaropvolgende een ontstekingsreactie.

A
  • splinter
  • hechtdraad
  • stof
  • vuil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Benoem de 5 opeenvolgende veranderingen die waarneembaar zijn bij het optreden van schade (van reversibel naar irreversibel)

A

1: verlies van celfunctie
2: biochemische veranderingen –> celdood
3: ultrastructurele veranderingen (zichtbaar met EM)
4: licht microscropische veranderingen
5: grote morfologische veranderingen (met oog zichtbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke mechanismen van celbeschadiging kunnen leiden tot necrose?

A
  • hypoxie/ischemie
  • meerdere schadelijke stimuli (waardoor ROS stijgen / schade aan lipiden, eiwitten, nucleïnezuren)
  • infecties / immunologische afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke mechanismen van schade kunnen leiden tot apoptose?

A
  • mutaties, cel stress, infecties
  • straling, andere DNA-beschadigende stimuli
  • infectie, immunologische afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bij welke type celdood treedt een ontstekingsreactie meestal op?

A

necrose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat verandert netto in de circulatie bij een ontsteking?

A
  • verwijding van de vaten (vasodilatatie)
  • vertraging van de bloedstroom
  • endotheel wordt lek / vaatpermeabiliteit stijgt –> uittreden eiwitten en ontstekingscellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een exsudaat en hoe ontstaat deze?

A

uitgetreden vocht met een hoog eiwitgehalte, en soms witte en rode bloedcellen
het ontstaat doordat het endotheel lek is, hierdoor eiwit uittreedt, en vervolgens water meekomt door een colloïd osmotische druk naar buiten (bijvoorbeeld bij infecties)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een transsudaat en hoe ontstaat deze?

A

uitgetreden vocht met een laag eiwitgehalte, en weinig cellen.
het ontstaat door een toegenomen hydrostatische druk of een verminderde colloïd osmotische druk (vanuit weefsel richting bloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de rol van mestcellen bij de cellulaire reactie van een ontsteking?

A

bron van mediatoren (o.a. histamine)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de rol van lymfocyten bij de cellulaire reactie van een ontsteking?

A

immuunrespons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de rol van macrofagen bij de cellulaire reactie van een ontsteking?

A
  • eliminatie van microben, dood weefsel
  • bron van mediatoren (o.a. cytokinen)
  • rol in immuunrespons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de rol van endotheel bij de cellulaire reactie van een ontsteking?

A
  • bron van mediatoren (o.a. NO en cytokines)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de rol van polymorfonucleaire leukocyten (neutrofiele granulocyten) bij de cellulaire reactie van een ontsteking?

A
  • eliminatie van microben en dood weefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke cellen hebben een belangrijk rol bij herstel?

A
  • fibroblasten
  • macrofagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de rol van complement bij de cellulaire reactie van een ontsteking?

A
  • mediatoren van inflammatie
  • eliminatie van microben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de rol van ontstekingsfactoren en kininogenen bij de cellulaire reactie van een ontsteking?

A

mediatoren van inflammatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waaruit bestaat de cellulaire reactie van een ontstekingsreactie globaal?

A
  • Leukocyt adhesie, transmigratie en chemotaxis
  • Leukocyt activatie
  • Fagocytose en afbreken van de schadelijke agens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is chemotaxis?

A

de migratie van cellen van het gebied met de lage concentratie aantrekkende moleculen naar het gebied met de hoge concentratie aantrekkende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is de volgorde van influx van de verschillende leukocyten bij de cellulaire reactie van eenontsteking?

A

neutrofiele granulocyten
macrofagen/monocyten
leukocyten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Welke ontstekingsmediatoren spelen een rol bij een ontsteking?

A
  • Vasoactieve amines (histamine, serotonine)
  • Plasma-eiwitten (complementsysteem, kinine systeem, stollingsfactoren)
  • Arachidonzuur metabolieten (prostaglandinen, leukotriënen, lipoxinen)
  • Platelet activating factor
  • Cytokines (TNF, IL-1)
  • Chemokines (chemotaxis)
  • Stikstofoxide (NO)
  • Lysosomale bestanddelen van leukocyten
  • Vrije zuurstofradicalen
  • Neuropeptiden
  • Andere (respons op hypoxia, necrotische cellen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Beschrijf waarom stikstofoxide (NO) pleiotrope effecten heeft?

A

Anti-inflammatoir: NO kan leukocyt adhesie verminderen en trombocyt adhesie verminderen

Pro-inflammatoir: ontspanning gladde spiercellen (vasodilatatie), betrokken bij killing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke ontstekingsmediatoren komen vrij uit secretoire granula en zijn al voorgevormd?

A
  • histamine (mestcellen, basofielen, trombo’s)
  • serotonine (trombo’s)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Welke ontsekingsmediatoren worden gesynthetiseerd tijdens een ontsteking/als reactie op ontsteking?

A
  • prostaglandinen (leuko’s, mestcellen)
  • leukotriënen (leuko’s, mestcellen)
  • platelet-activating factor (leuko’s, endotheelcellen)
  • ROS (leuko’s)
  • NO (macrofagen, endotheelcellen)
  • cytokinen (macro’s, lymfo’s, endotheelcellen, emstcellen)
  • neuropeptiden (leuko’s, zenuwvezels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke ontstekingsmediatoren worden door de lever geproduceerd?

A
  • complement
  • Hageman factor (kinine, coagulatie en fibrinolyse)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welk molecuul staat aan de basis van de productie van prostaglandines, thromboxaan, prostacycline, lipoxine en leukotriënen?

A

arachidonzuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke enzym is belangrijk en wordt geremd door aspirine bij de productie van prostacycline, thromboxaan of prostaglandine uit arachidonzuur?

A

cyclooxygenase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn COX-remmers?

A

remmers van het enzym cyclooxygenase
bijvoorbeeld aspirine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is de functie van fosfolipases?

A

maken van arachidonzuur uit fosfolipiden uit het celmembraan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welk enzym wordt geblokkeerd door steroïden, waardoor steroïden ontstekingsremmend werken?

A

fosfolipase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de 3 effectorfuncties van het complementsysteem?

A
  • inflammatie: C5a, C3a
  • fagocytose: C3b
  • lysis van microbe: MAC (membrane attack complex)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat zijn de 4 grote eiwitsystemen uit de lever, grotendeels voortkomend uit Hageman factor?

A
  • fibrinolytisch systeem
  • kinine systeem
  • stollingscascade
  • complementcascade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Hoe wordt een acute ontstekingsreactie beëindigd?

A
  • eliminatie van schadelijke prikkel/agens
  • downregulatie pro-ontstekingsmediatoren en relatieve upregulatie pro-ontstekingsmediatoren
  • in gang zetten van herstel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welk type macrofaag is verantwoordelijk voor inflammatie en microbe killing?

A

M1 macrofaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welk type macrofaag is verantwoordelijk voor herstel en anti-inflammatie?

A

M2 macrofaag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke factoren zorgen voor ontwikkeling van een monocyt tot een M1 macrofaag?

A
  • microben
  • IFN-gamma
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke factoren zorgen voor ontwikkeling van een monocyt tot een M2 macrofaag?

A
  • IL-13
  • IL-4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat is per primam regeneratie?

A

herstel van het weefsel/parenchym in zijn oorspronkelijke vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is per secundam herstel?

A

herstel door de vorming van bindweefsel (scar formation)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Waarvan is het type herstel van weefsel afhankelijk?

A
  • aanwezigheid van stamcellen
  • proliferatieactiviteit van het weefsel
  • mate van beschadiging van de ECM
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het verschil tussen labiele, quiescente en permanente cellen?

A

Labiele cellen zitten continu in de celcyclus.
Quiescente stabiele cellen zitten in de G0 fase in rust, maar kunnen toch de celcyclus inkomen o.i.v. bepaalde factoren.
Permanente cellen zijn permanent gedifferentieerd en zullen niet meer delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is een antigeen?

A

molecuul waartegen de adaptieve immuunrespons gericht is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is een immunogeen?

A

een molecuul dat - op basis van moleculaire structuur - adaptieve immuunrespons kan opwekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is een epitoop?

A

antigene determinant, deel van antigeen waaraan de antigeenreceptor echt bindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is een klein antigeen?

A

antigeen die niet goed immunogeen zijn, maar wel door het immuunsysteem herkend kunnen worden als ze zijn gebonden aan een carrier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat is een hapteen?

A

niet-immunogeen molecuul < 5 kDa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is een carrier?

A

een eiwit dat epitopen aanbiedt aan een T-helpercel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waarover gaat het idiotype?

A

het idiotype gaat over het antigeenbindend gedeelte van een antistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Waarover gaat het isotype?

A

de Ig klasse, het constante domein, wat de effectorfunctie bepaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Welke cytokinen sturen B-cellen richting IgG producerende plasamcellen?

A

IFN-gamma
IL-21

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Welke cytokinen sturen B-cellen richting IgA producerende plasmacellen?

A

IL-10
TGF-beta

57
Q

Welke cytokinen sturen B-cellen richting IgE producerende plasmacellen?

A

IL-4
IL-13

58
Q

Welke cytokinen zijn verantwoordelijk dat een B-cel die een bepaalde richting differentieert, ook kan blijven doorgroeien?

A

IL-6
IL-21

59
Q

Welke TCR-ketens hebben alleen V -> J herschikking?

A

alpha en gamma

60
Q

Wat is de 12-23 regel?

A

recombinatie tussen RSS met spacer van 12 nt en RSS met spacer van 23 nt

61
Q

Welk eiwit is verantwoordelijk voor het knippen van dsDNA breuken bij VDJ recombinatie?

A

RAG1/RAG2 (RAG-eiwit)

62
Q

Beschrijf in detail het V(D)J recombinatiemechanisme

A

zie pagina 5/6 HC.2 sv

63
Q

Hoe ontstaat junctiediversiteit?

A

door random inserties en deleties bij ligatie van de segmenten na VDJ herschikking

random inserties door TdT-enzym

64
Q

Waarvan is forward scatter (FSC) afhankelijk?

A

celgrootte

65
Q

Waarvan is sideward scatter (SSC) afhankelijk?

A

interne structuur (oppervlak, kern, granulen)

66
Q

Waaruit bestaat een pre-BCR?

A
  • IgH
  • SLC: surrogaat lichte keten
67
Q

Wat wordt getest bij de pre-BCR evaluatie en waarop wordt getest?

A

Er wordt getest of IgH kan paren met een SLC, en het signaal kan doorgeven dat de cel door kan differentiëren.

Er wordt getest op:
* reading frame OK?
* geen stopcodons?

68
Q

Waaruit bestaat de pre-TCR?

A

beta keten en een preTalpha (tijdelijke alpha keten)

69
Q

Wat is een locus?

A

locatie van een gen op een chromosoom

70
Q

Op welke chromosoom ligt de genetische informatie voor MHC/HLA?

A

chromosoom 6

71
Q

Wat zijn allelen?

A

variant genen die locus bezetten

72
Q

Wat is een polymorfisme?

A

allelische variatie binnen dezelfde locus

73
Q

Wat is polygenie?

A

meerdere genen vormen MHC-systeem

74
Q

Wat is co-dominantie?

A

vergelijkbare expressie van beide allelen

75
Q

Wat is het MHC-haplotype?

A

combinatie van MHC-allelen op 1 chromosoom

76
Q

Wat is het MHC-genotype?

A

combinatie van beide MHC-haplotypes

77
Q

Welke receptor presenteert lipiden?

A

CD1
Activeert hiermee NK-T-cellen

78
Q

Beschrijf de verschillende tussen MHC-I en MHC-II

A

Zie overzichtstabel pagina 11 HC.3

79
Q

Welke processen vinden plaats in de donkere zone van een kiemcentrum?

A
  • proliferatie
  • somatische hypermutatie
  • class switch recombination (CSR) / isotype switching
80
Q

Welke processen vinder er plaats in de lichte zone van een kiemcentrum?

A
  • selectie
  • differentiatie
81
Q

Welke enzymen zijn belangrijk bij het CSR proces?

A

Activation Induced Deaminase (AID) en Uracil-N-glycosylase (UNG)B

82
Q

Beschrijf in 3 stappen het proces van CSR

A

1: AID creëert dsDNA breuken in een S-regio (Switch regio)
2: tussengelegen deel (tussen twee breuken) wordt eruit gehaald
3: UNG repareert de DNA breuk, en zo wordt een hybride S-regio gevormd.

83
Q

Wat is CD19 en wat zijn diens functies?

A

Het is een pan B-cel marker

Functies:
* regulator van B-celactivatie
* vormt signaaltransductiecoplex met CD21, CD81 en CD225

84
Q

Wanneer komt CD27 tot expressie?

A

als een B-cel een geheugencel wordt

85
Q

Welke 2 manieren voor T-cel onafhankelijke B-celactivatie bestaan er?

A

1: TLR (een PRR)
2: cross-linking BCR; grote moleculen met een repetitieve sequentie kunnen gelijktijdig meerdere BCR’s triggeren. Deze cross-linking versterkt het BCR-signaal.

86
Q

Welke selectie van T-cellen vindt plaats in de cortex van de thymus?

A

positieve selectie: selectie op TCR met goede affiniteit voor lichaamseigen HLA (maar niet te sterk)

87
Q

Welke selectie van T-cellen vindt plaats in de medulla van de thymus?

A

negatieve selectie: selectie tegen TCR met te hoge affiniteit voor lichaamseigen peptiden in HLA

88
Q

Hoe ontstaat centrale tolerantie?

A

door negatieve selectie
AIRE zorgt voor expressie van weefselspecifieke antigenen door medullaire thymus epitheelcellen, en negatieve selectie leidt tot tolerantie van eigen

89
Q

Wat zijn (de) 3 perifere tolerantiemechanismen (bij T-cellen)?

A
  • T-regulatorcellen
  • anergie
  • suppressie / afwezige hulp
90
Q

Welke cytokine(n) en welke transcriptiefactor stimuleert differentiatie van Th0 in de richting van Th1?

A

cytokine: IFN-gamma, IL-12
transcriptiefactor: T-bet

91
Q

Welke cytokine(n) en welke transcriptiefactor stimuleert differentiatie van Th0 in de richting van Th2?

A

cytokine: IL-4
transcriptiefactor: GATA-3

92
Q

Welke cytokine(n) en welke transcriptiefactor stimuleert differentiatie van Th0 in de richting van Treg?

A

cytokine: TGF-beta
transcriptiefactor: FoxP3

93
Q

Welke cytokine(n) en welke transcriptiefactor stimuleert differentiatie van Th0 in de richting van Tfh?

A

cytokine: IL-6, IL-21
transcriptiefactor: Bcl-6

94
Q

Welke cytokine(n) en welke transcriptiefactor stimuleert differentiatie van Th0 in de richting van Th17?

A

cytokine: IL-6, TGF-beta
transcriptiefactor: RORgammaT

95
Q

Wat zijn de kenmerkende cytokinen die door Th1 geproduceerd worden?

A
  • IFN-gamma
  • TNF-alpha
  • IL-2
96
Q

Wat zijn de kenmerkende cytokinen die door Th2 geproduceerd worden?

A
  • IL-4
  • IL-5
  • IL13
97
Q

Wat zijn de kenmerkende cytokinen die door Th17 geproduceerd worden?

A
  • IL-17
  • Il-22
  • TNF-alpha
98
Q

Wat zijn de kenmerkende cytokinen die door Tfh geproduceerd worden?

A
  • IL-21
  • IL-17
99
Q

Wat zijn de kenmerkende cytokinen die door Treg geproduceerd worden?

A
  • IL-10
  • TGF-beta
100
Q

Wat zijn de functies van Th1 cellen?

A
  • macrofaagactivatie
  • regulatie van de humorale immuniteit
  • cel-gemedieerde immuniteit (macrofaagactivatie valt hier onder)
  • killing virus/bacterie geïnfecteerde gastheercellen (via CTLs)
101
Q

Wat zijn de functies van Th2 cellen?

A
  • regulatie van de humorale immuniteit
  • respons op wormen en allergenen
102
Q

Wat zijn de functies van Tfh cellen?

A
  • differentiatie van B-lymfoycten
103
Q

Wat zijn de functies van T-reg cellen?

A

onderdrukken van de functie van andere (non-) T-cellen

104
Q

Wat zijn de functies van Th17 cellen?

A
  • pro-inflammatoir
  • regulatie van ontsteking
  • respons op schimmels en extracellulaire bacteriën
105
Q

Waar komen γδ2+ T-cellen voornamelijk voor?

A

in het bloed

106
Q

Waar komen γδ1+ T-cellen voornamelijk voor?

A

in weefsels

107
Q

Wat is de functie van γδ2+ T-cellen?

A
  • herkenning van fosfo-antigenen van micro-organismen of dode cellen
  • productie van inflammatoire cytokinen
108
Q

Wat is de functie van γδ1+ T-cellen?

A
  • herkenning van stress-geïnduceerde MHC-achtige moleculen
109
Q

Wat is een cytokine?

A

een glycoproteïne (10-30 kDa) dat gedrag / functie van andere cellen beïnvloedt.

110
Q

Wat is een groeifactor?

A

een cytokine dat de proliferatie (en maturatie) van cellen stimuleert

111
Q

Wat is een chemokine?

A

een cytokine met chemotactische (en activerende) werking op cellen

112
Q

Wat zijn overige cytokines?

A

cytokines met andere functionele effecten, zoals activerend of remmend

113
Q

Wat is pleiotropie?

A

één cytokine beïnvloedt meerdere celtypen en heeft uiteenlopende effecten

114
Q

Wat is redundantie?

A

verschillende cytokines hebben dezelfde/overlappende functies

115
Q

Wat zijn de drie typen effecten van cytokinen?

A
  • autocrien
  • paracrien
  • endocrien
116
Q

Wat is additie?

A

effecten van meerdere dingen worden gewoon bij elkaar opgeteld

117
Q

Wat is synergie?

A

effect van meerdere dingen neemt sterker toe dan optellen

118
Q

Wat is inhibitie?

A

uitdoving / remming van een bepaald effect

119
Q

Wat is een cytokine storm?

A

na een virale/bacteriële infectie, een sepsis, therapie of een auto-inflammatoir syndroom is de aanmaak van cytokinen dermate sterk, dat cytokinen leiden tot celdood, en deze celdood weer tot een nieuwe golf cytokinen, waardoor je een positieve feedbackloop krijgt die leidt tot systemische inflammatie

120
Q

Wat is globaal de volgorde van cytokinepieken na blootstelling aan LPS?

A

1: TNF-alpha
2: IL-1beta
3: IL-6
4: IL-10

121
Q

Benoem de 4 verschillende productiemechanismen van cytokinen

A

1: aanwezig op membraan -> in circulatie door enzymactivatie
2: aanwezig in vesikels –> in circulatie door degranulatie
3: aanwezig in cytosol als pro-cytokine –> activatie
4: de novo transcriptie en translatie na cel activatie

122
Q

Wat zijn de anti-inflammatoire effecten van IL-6?

A
  • remming IL-1 en TNF
  • opregulatie IL-1R antagonist
  • opregulatie IL-10
  • meer PMN apoptose
  • meer matrix productie fibroblasten
123
Q

Wat is het effect van IL-6 op de hersenen?

A

PGE2 –> koorts

124
Q

Wat is het effect van IL-6 op de lever?

A

acuut-fase repons

125
Q

Wat is het effect van IL-6 op beenmerg/bot?

A
  • toename myelopoiese
  • toename osteoclast activiteit
126
Q

Wat is het effect van IL-6 op de humorale immuniteit?

A
  • toename B-cel proliferatie
  • IgA switch
127
Q

Wat is het pro-inflammatoire effect van IL-6?

A
  • remming Treg
  • stimulatie Th17
  • activatie endotheel
128
Q

Wat is het anti-inflammatoire effect van IL-10?

A
  • remming Th1
  • afname APC MHC-II
  • afname antigeenpresentatie
  • afname pro-inflammatoire cytokinen (waaronder IL-1, TNF, IL-12, GM-CSF)
129
Q

Wat is het pro-inflammatoire effect van IL-10?

A
  • toename B-cel overleving én proliferatie
  • stimulatie CTL (CD8+ Tcel), incl. IFN-gamma productie en cytotoxische granule secretie
130
Q

Wat is het pro-inflammatoire effect van IFN-gamma?

A
  • toegenomen MHC expressie en antigeen presentatie
  • ontwikkeling van Th1 effectorcellen
  • macrofaagactivatie, toegenomen microbicidiële activiteit
131
Q

Wat is het anti-inflammatoire effect van IFN-gamma?

A
  • remming van T-cel proliferatie en inductie van apoptose via NO/IDO inductie
  • remming van neutrofiel specifieke CXC chemokinen en mobilisatie van neutrofielen
  • stimulatie van regulatoire T-cel functie
  • remming van IL-17 productie
132
Q

Welke cellen produceren chemokines?

A
  • parenchymcellen
  • (inflammatoire) leukocyten
133
Q

Benoem de 5 stappen van de JAK-STAT pathway

A

1: cytokine-gemedieerde receptor dimerisatie; JAK-gemedieerde fosforylering van receptorketens
2: rekrutering van STATs naar de cytokine receptor
3: JAK-gemedieerde fosforyering en dimerisatie van STATs
4: translocatie van STATs naar de nucleus
5: transcriptie

134
Q

Waarmee en waaraan hecht Escherichia coli voornamelijk?

A

met pili aan urogenitaal epitheel

135
Q

Waarmee en waaraan hecht Staphylococcus aureus zich voornamelijk?

A

met clumping factor B aan keratine in epidermis

136
Q

Wat is de behandelvolgorde bij aanhoudend heftige diarree t.g.v. C. difficile na een antibioticumkuur?

A

1: vancomycine kuur
2: faecestransplantatie

137
Q

Wat is sepsis?

A

levensbedreigende orgaanschade door een ontregelde afweer tegen infectie

138
Q

Wat zijn de klinische criteria van een sepsis?

A

infectie + SOFA van minstens 2

139
Q

Wat is een septische shock?

A

sepsis met persisterende hypotensie waar vasopressors nodig zijn om MAP minstens 65 mmHg te houden en een serum lacataat van > 2 mmol/l ondanks adequate toediening van vloeistof iv.
Ziekenhuismortaliteit is hierbij 40% verhoogd.