Hoofdstuk 10 Flashcards

1
Q

Verandering in de jaren’60

A

Er ontstond in de jaren’60 steeds meer gelijkheid. Democratisering en institutionalisering waren belangrijk hierin. Vooral na WO2 ontstonden verschillen de jongerengroepen zoals de Flowerpower-cultuur en provo’s, hun accepteerde de macht en gezag niet en gingen met ludieke acties provoceren.

Ook door: babyboom, rol massamedia, welvaart, individualisering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kernconcepten van analyse van de jongerencultuur

A

politieke socialisatie en identiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Politieke socialisatie

A

Overdracht van politieke cultuur ging niet meer via de zuilen maar vooral via de massamedia en vriendenkring.

verzuiling: de rk, protestanten, socialisten en liberalen leefde in aparte gemeenschappen (later ontzuiling door de televisie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Identiteit

A

Het beeld dat iemand heeft van zichzelf en hoe hij/zij anders is in opzicht van de groep waar hij wel of niet bij hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Framing

A

de manier waarop een onderwerp wordt gebracht, ingekleed en uitgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Referentiekader

A

Een combinatie van persoonlijke waarden, standpunten, normen en ervaringen die bepalen hoe je iets waarneemt en beoordeelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verschillende hypotheses over de invloes van media

A
  • cultivatiehypothese (programma’s beinvloeden iemands werkelijkheid)
  • opinieleidershypothese (idolen of opinieleiders hebben direct of indirect invloed op mediagebruikers)
  • media framing hypothese (de manier van overbrengen van het onderwerp heeft invloed op hoe mensen over het onderwerp praten en denken)
  • selectiviteitshypothese (door selectieve blootstelling hebben de media een beperkte invloed als socialisator)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Onstaan individualisering

A

Zelfstandigheid van het individu neemt toe (na 1960)

Waardoor?

  • welvaart
  • rol massamedia
  • gezag (individualisering)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het gezin tot 1960

A

Kostwinnersgezin (traditioneel gezin)

Man: kostwinner + de baas in huis (grote gezagsafstand)
Vrouw: verzorgende rol (tot 1956 handelingsonbekwaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Modern gezin (1960-1980)

A

Door rationalisering, democratisering, individualisering, ontzuiling en emancipatie werd de rol van het geloof minder.

Onstaan van de pil, echtscheiding en gelijkheid tussen man en vrouw

van bevelshuishouden naar onderhandelingshuishouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gezin na 1980

A

Individualisering zorgde voor eenpersoonshuishoudens

egalitaire gezin: gelijkheid tussen man en vrouw, verdeling van taken, onderhandelingshuishouden (ook met de kinderen)

geindividualiseerd gezin: tweeverdieners en zelfontplooiing (vooral ook van de ouders)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly