Hoofdstuk 11 Flashcards
1
Q
Doe open
A
Open (to open)
2
Q
Het bedrijf
A
The company
3
Q
Vergis ik me (zich vergissen)
A
I am mistaken (to mistake oneself)
4
Q
De baas
A
The boss
5
Q
Verveel me (zich vervelen)
A
Am bored
6
Q
Nooit
A
Never
7
Q
Sinds kort
A
Recently
8
Q
Het bevalt me
A
I enjoy it
9
Q
Gewoon
A
Just
10
Q
Wat toevallig
A
What a coincidence
11
Q
Opschrijven
A
To write down (schrijf op)
12
Q
Onthouden
A
Remember
13
Q
Wat verveland!
A
How annoying!
14
Q
Reflexive pronouns: Ik Je/jij U Hij, zij/ze Wij/we Jullie Zij/ze
A
Me Je Zich Zich Ons Je Zich
15
Q
Elkaar
A
Each other