Hoofdstuk 17 Flashcards
1
Q
De wekker
A
Alarm clock
2
Q
De schat
A
The darling
3
Q
Uitgerust zijn
A
To feel well-rested
4
Q
Opstaan
A
To get up
5
Q
Gewoon
A
Ordinary (or just)
6
Q
Het tentamen
A
The examination
7
Q
Kwijt zijn
A
To be lost
8
Q
Het gegeven
A
The data
9
Q
Vreemd
A
Strange
10
Q
Ontzettend
A
Really, very
11
Q
Lusten
A
To fancy
12
Q
Behalve
A
Besides
13
Q
Vast
A
Regular (as an adjective)
14
Q
Het publiek
A
Audience
15
Q
Er vs daar:
When to use er
Er zijn veel buitenlanders
A
When speaking more generally
There are many foreigners