Hoofdstuk 17 Flashcards

1
Q

Terminale waarden

A

bepalen de gewenste uitkomst van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Instrumentele waarden

A

specificeren de gewenste vorm van gedrag die opgevolgd moet worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verloopt een socialisatieproces?

A
  • Informele en formele trainingsprogramma’s
  • Kennismaken en internaliseren van de organisatiecultuur
  • Eigen rituelen en verhalen van een organisatie
  • Taal speelt ook een belangrijke rol; iedere organisatie draagt een specifieke boodschap uit door middel van social media berichten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

4 belangrijke factoren die met elkaar interacteren in een organisatiecultuur:

A
  1. Kenmerken van mensen binnen een organisatie
  2. Ethiek van een organisatie
  3. Werkrelatie
  4. Organisatiestructuur:
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mechanische structuur

A

conservatieve cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Organische structuur

A

die gekenmerkt wordt door autonomie en vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Adaptieve cultuur

A

de normen en waarden helpen de groei en verandering te stimuleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Inerte cultuur

A

normen en waarden leiden tot stagnatie en gebrek aan motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

3 typen waarden die kunnen leiden tot een adaptieve organisatiecultuur:

A
  1. Bias for action
  2. Hebben van een missie
  3. Motiverende manier van werken binnen de organisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

5 dimensies waarop nationale culturen van elkaar verschillen volgens Hofstede:

A
  1. Individualisme vs collectivisme
  2. Machtsafstand = verschillen in welzijn die veroorzaakt worden door fysieke en intellectuele verschillen
  3. Prestatiecultuur vs verzorgingscultuur
  4. Onzekerheidsvermijding = rigiditeit en intolerantie
  5. Lange termijn- vs korte termijnorientatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly