Hoofdstuk 2 Flashcards

1
Q

vanderwaalskracht

A

de aantrekkingskracht tussen de moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

faseovergangen

A

overgangen tussen de vaste fase, vloeibare fase en gasfase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vaste stof op microniveau

A

De moleculen
- Dicht bij elkaar
- Ze trekken elkaar sterk aan
- Ze blijven vast op hun plaats
- Ze trillen op hun plaats –> dus ze bewegen wel gwn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

vloeistof op microniveau

A

De moleculen
- Geen vaste plek
- Bewegen vrij langs elkaar
- Tussen vloeistofmoleculen is wat meer ruimte dan tussen de moleculen van een vaste stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

gas op microniveau

A

De moleculen
- Bewegen met grote snelheid kriskras door elkaar
- Bevinden zich op grote afstand van elkaar
- Tussen de moleculen is niks
- Gasmoleculen botsen vak tegen de wand van het vat. Daardoor oefent een gas druk uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

absolute nulpunt

A

Het punt wanneer de tempratuur een punt bereikt dat alle moleculen stilstaan : -273 °C of 0 K

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kelvin

A

In de temperatuurschaal van Kelvin komen geen negatieve temperaturen voor. Een temperatuur van 0 K is gelijk aan een temp van -273 °C

T(k) = T(°C) + 273

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

endotherm

A

bij de faseovergang is energie nodig –> energie effect

  • Smelten
  • Koken
  • Sublimeren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

exotherm

A

bij de faseovergang komt energie vrij –> energie effect

-Condenseren
-Stollen
-Rijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

chemische reactie

A

een gebeurtenis waarbij een stof verdwijnt en een andere stof ontstaat. Bij een reactie verdwijnen de beginstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

reactieproducten

A

als de beginstoffen met elkaar reageren onstaan er andere stoffen –> reachtieproducten

De stofeigenschappen van de reactieproducten zijn anders dan de stofeigenschappen van de beginstoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom is een faseovergang geen reactie?

A

Deze verandering is echter tijdelijk. De stofeigenschappen van een stof veranderen niet. De moleculen van de stof namelijk hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

reactieschema

A

een reacte geef je weer in een reactieschema

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe maak je een reactieschema

A
  1. Noteer de beginstoffen
  2. De pijl naar rechts geeft de verandering aan.
  3. Na de pijl volgen de namen van de reachtieproducten

Achter de naam van elke stof schrijf je tussen haakjes de fase aarin de stof zich bevindt

(s) –> vaste stof
(l) –> vloeistof
(g) –> gas

Voorbeeld:
magnesium(s) + zuurstof(g) –> magnesiumoxide(s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat heeft een reactie net als een faseovergang?

A

een energie-effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

(aq)

A

‘aqueous’

Bij het het oplossen of indampen neem je het oplosmiddel water niet op in het reactieschema. Als een stof is opgelost in water –> (aq)

17
Q

drie soorten ontleding

A

-Thermolyse
-Elektrolyse
-Fotolyse

18
Q

ontledingsreactie

A

Een reactie waarbij uit 1 stof twee of meer reactieproducten ontstaan

19
Q

warmtepomp

A

Steeds meer huizen gebruiken een
warmtepomp
voor de verwarming. Daarbij wordt warmte uit de buitenlucht of uit de bodem gehaald om het water in de centrale verwarming te verwarmen.

Het warmtepompsysteem bevat een vloeistof die bij een lage temperatuur kookt. De buitenlucht levert al voldoende warmte om de moleculen van deze vloeistof in de gasfase te brengen
(1). De damp wordt vervolgens door een pomp samengeperst en condenseert
(2). Hierbij komt warmte vrij. De afgestane warmte wordt opgenomen door het water in de ketel van de centrale verwarming
(3).Daarna wordt in het warmtepompsysteem de druk weer verlaagd
(4). De vloeistof gaat dan weer verdampen met behulp van de warmte uit de buitenlucht.

20
Q

thermolyse

A

Een ontledingsreactie onder toevoer van warmte

21
Q

elektrolyse

A

Een ontleding onder toevoer van elektische stroom

22
Q

fotolyse

A

ontleding door licht

23
Q

wat zijn onledingsreacties altijd?

A

Endotherm. Er is altijd toevoer van energie nodig. De toegevoegde warmte, elektriciteit of licht wordt omgezet in chemische reactie

24
Q

vormingsreactie

A

het omgekeerde van een ontledingsreactie. Uit twee of meer niet-ontleedbare stoffen wordt 1 ontleedbare stof gevormd

waterstof(g) + stikstof(g) –> ammoniak(g)

25
Q

2 soorten zuivere stoffen

A
  • ontleedbare stoffen
    -niet-ontleedbare stoffen
26
Q

pyrolyse

A

Pyrolyse
is een proces waarbij afvalstoffen bij hoge temperatuur worden verhit, zonder dat er zuurstof bij komt.
Pyrolyse is een ontleding onder toevoer van warmte, een thermolyse. Hout, kunststof, rubber en ander afval zijn geschikt als beginstof voor pyrolyse.

Bij pyrolyse ontstaan vaste, vloeibare en gasvormige reactieproducten. De verhouding waarin deze producten ontstaan is afhankelijk van het soort afval en de temperatuur.
Per kg droog afvalhout kan door pyrolyse zo’n 800 g pyrolyseolie worden verkregen. Bij de pyrolyse van houtafval ontstaan ook houtskool en rookgas, een mengsel van as en een brandbaar gas.

Pyrolyseolie is geschikt als brandstof en kan aardolie of aardgas vervangen. De vaste en gasvormige reactieproducten zijn bruikbaar om energie op te wekken voor gebruik in de pyrolysefabriek.

27
Q

wet van massabehoud

A

Voor alle reacties geldt dat de totale massa van de beginstoffen gelijk is aan de totale massa van de reactieproducten.

–> Lavoisier heeft wet vastgesteld (ook wel wet van Lavoisir genoemd)

Lavoisier bedacht als eerste dat je de gassen die bij een reactie ontstaan of nodig zijn, ook mee moet wegen. Als bij een proef blijkt dat de massa na de reactie kleiner is dan voor de reactie, dan is er een gas ontstaan dat naar de lucht is ontsnapt.

28
Q

rekenen met vaste massaverhouding stappen

A
  1. Maak een tabel van drie regels en drie kolommen. Noteer het reactieschema op de eerste regel
  2. Zet de massaverhouding op de tweede regel onder de stoffen
  3. Noteer de massa van de gegeven en gevraagde stof met de eenheid op de derde regel
  4. Bereken de gevraagde massa
  5. Geef het antoord met de gevraagde eenheid

(vb in boek)

29
Q

Vaste massaverhouding

A

Elementen in een chemische verbinding zijn altijd in een constante verhouding van massa, ongeacht de hoeveelheid of herkomst van de stof

(if u dont understand blame chatgpt, het begon te praten over magische koeken)

30
Q

overmaat en ondermaat

A

De stof die in ondermaat aanwezig is, reageert helemaal. Van de stof die in overmaat aanwezig is, blijft een gedeelte over.

31
Q

rekenen met overmaat stappen

A
  1. Schrijf het reactieschema is de tabel op
  2. Zet de massaverhouding onder de stoffen
  3. Vul de gegeven massa’s in
  4. Ga na welke beginstof in overmaat aanwezig is. Voor de berekening ga je uit van de stof in ondermaat
  5. Bereken de gevraagde massa’s
    6.Geef het antwoord met de gevraagde eenheid

(vb in boek)

32
Q

vaste volumeverhouding

A

Volgens het molecuulmodel is er een grote afstand tussen de moleculen in een gas. Die afstand is zo groot dat het niet uitmaakt of het gas grote of kleine moleculen bevat.

Bij een bepaalde temperatuur en druk is het totale aantal moleculen per liter voor alle gassen gelijk.
Dat betekent bijvoorbeeld dat er per dm3 waterstof evenveel moleculen aanwezig zijn als per dm3 zuurstof, bij dezelfde temperatuur en druk.

Voorbeeld
Bij de elektrolyse van water ontstaan de gassen waterstof en zuurstof in de volumeverhouding 2 : 1.
Er ontstaan dan ook tweemaal zoveel moleculen waterstof als zuurstof.

Gassen reageren met elkaar in een
vaste volumeverhouding
. Die volumeverhouding komt overeen met het aantal moleculen van de beginstoffen dat met elkaar reageert.

Voor reacties met gasvormige beginstoffen kun je bepalen wat de vaste volumeverhouding is. Je kunt ook de vaste massaverhouding gebruiken, maar in de praktijk is het bij gassen makkelijker om volumes te meten.
Er is geen wet van volumebehoud. Zo reageert 2,0 dm3 waterstof met 1,0 dm3 zuurstof. Daarbij ontstaat 2,0 dm3 waterdamp.