Hoofdstuk 3 ( Wat een klimaat ) Flashcards

1
Q

Waar ligt Chili?

A

In Zuid-Amerika

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de hoofdstad van Chili?

A

Santiago

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar ligt het uiterste puntje van Chili héél dichtbij?

A

Zuidpool

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Is Chili het langste land ter wereld?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoeveel KM moet je reizen als je van Noord naar Zuid wil?

A

4300 KM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kom je tegen als je in Chili bent?

A

Erg veel verschillende landschappen en Klimaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe smal is het land Chili gemiddeld?

A

120 KM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat ligt er in het oosten van Chili?

A

Andesgebergte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is Chili in het Noorden? (3)

A
  • Woestijn
  • Droogste plekje op aarde
  • Er viel in 21 jaar geen druppel water
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is Chili in het Wilde Zuiden (5)

A
  • Je bent vlakbij de Zuidpool
  • Je vind hier gletsjers en ijsschotsen
  • De kust is rotsachtig en ruig
  • De bergen zijn hoog en besneeuwd
  • En het is een superkoud gebied met een gure wind
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is Chili in het midden? (2)

A
  • Vruchtbaar en groen ( dat gedeelte heet: de Centrale Vallei )
  • Hier vind je de hoofdstad Santiago
  • Het is hier ook vlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wonen er in Nederland bijna net zo veel mensen als in Chili?

A

Ja, ruim zestien miljoen mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar wonen de meeste mensen?

A

In de Centrale Vallei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar wonen de Indianen?

A

Wonen in het zuiden van Chili

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Woonden er eeuwenlang alleen maar Indianen in Chili?

A

Ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

In welk jaar veroverden Spaanse ontdekkingsreizigers het land. (2)

A
  • In 1540 veroverde ze Chili

- En bleven er jaren de baas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gingen er weinig Spanjaarden in die tijd naar Chili verhuizen.

A

Nee, juist veel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

In welk jaar werd Chili weer zelfstandig?

A

In 1918 werd Chili zelfstandig

19
Q

Zijn er ook Europeanen naar Chili verhuisd?

A

Ja

20
Q

Wonen er nu in Chili veel verschillende bevolkingsgroepen?

A

Ja, zoals Duitsers, Zwitsers, Fransen, Engelsen en Kroaten

21
Q

Waar zorgt de zon voor?

A

Licht en warmte

22
Q

Schijnt de zon overal even fel op de aarde?

A

Nee, alleen bij de evenaar en daar vallen de zonnestralen op

23
Q

Geven rechte stralen veel warmte?

A

Ja

24
Q

Wat betekent weer? (5)

A
  • Is de toestand van lucht in een klein gebied
  • Temperatuur
  • Neerslag
  • Zonneschijn
  • Wind
25
Q

Wat betekent klimaat? (4)

A
  • Is het gemiddelde weer in een groot gebied
  • Klimaat wordt berekend over 30 jaar
  • Gemiddelde neerslag
  • Gemiddelde temperatuur
26
Q

Ligt de helft van de westkust van Chili aan zee?

A

Nee, de hele westkust van Chili

27
Q

Valt er in landen aan zee vaak veel neerslag?

A

Ja, omdat het een zeewind is en die neemt vochtige lucht mee en dat betekent veel neerslag.

28
Q

Hoe kan het noorden van Chili dan kurkdroog zijn?

A

Dit heeft met de wind te maken; landwind is drogelucht

29
Q

Welke wind is er in het zuiden van Chili?

A

Zeewind

30
Q

Land koelt snel/langzaam af?

A

Snel

31
Q

Land warmt snel/langzaam op?

A

Snel

32
Q

Zeewater warmt langzaam/snel op?

A

Langzaam

33
Q

Zeewater koelt langzaam/snel af?

A

Langzaam

34
Q

Als er in de zomer een landwind waait brengt die……………………..lucht mee

A

Warme

35
Q

Als er in de winter een landwind waait brengt die………………………..lucht mee

A

Koude

36
Q

Als de zon schijnt wordt het water…………………………..

A

warmer en verdampt

37
Q

Hoe hoger de lucht komt, hoe …………….die wordt.

A

kouder

38
Q

In koude lucht past minder………………..

A

waterdamp

39
Q

Als druppels zwaarder worden dan…………………………het

A

regent

40
Q

Wat is landwind?

A

’s zomers voor opwarming, ‘s winters voor afkoeling

41
Q

Wat is zeewind?

A

’s zomers voor verkoeling, ‘s winters voor opwarming

42
Q

Dichtbij zee veel/weinig neerslag

A

veel

43
Q

Ver van zee minder/veel neerslag

A

minder