Hoofdstuk 8: de hermeneutische traditie en het neokantinisme Flashcards

1
Q

Aan de hand van welke drie dimensies kan je benaderingen in de geesteswetenschap onderscheiden?

A
  1. Ontologie: het object. Verschillen in aannames over at er is in de historisch maatschappelijke werkelijkheid en wat er toe doet in de wereld van geschiedenis/kunst/cultuur
    voorbeelden: collectief/individu, structuur/agency, structuur/geschiedenis
  2. Epistomologie: de methode die gebruikt wordt
    voorbeelden: verklaren/interpreteren, collectivisme/individualisme, waarnemingsperspectief/deelnemersperspectief.
  3. Verschillende kennisdoelen: we willen verschillende dingen bereiken met de studie van de geesteswetenschappen/maatschappijwetenschappen.
    Voorbeelden: kennis/toepassing, kennis/begrip, kennis/legitimatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

1Wat is de hermeneutiek?
2Waar richt de hermeneutiek zich op?
3Wat is de Duitse term voor hermeneutiek?

A
  1. Hermeneutiek is de studie van het proces van interpreteren, inclusief het achterhalen en expliciet maken van de achtergrond of context die een tekst of kunstwerk begrijpelijker maakt.
  2. Hermeneutiek richt zich op de vraag wat de mens doet in het proces van begrijpen of interpreteren en wat de mens daartoe in staat stelt. De mens is in dit geval een kennend, interpreterend en betekenisgevend subject, niet een object van empirisch onderzoek.
  3. Verstehen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Friedrich Schleiermacher (1768-1834)

  1. Algemeen (3: grondlegger, doel, wetenschappelijk begrip)
  2. Belangrijkste probleem
  3. niveaus van interpretatie (2)
  4. Waar leidt het tweede niveau van interpretatie tot?
A
  1. Schleiermacher staat bekend als de eerste die aanzet tot een algemene interpretatieleer gaf. Het doel van de hermeneutiek is volgens hem het herhalen of reproduceren van de oorspronkelijke gedachte van de auteur. Voor een wetenschappelijk begrip moeten teksten in de context van hun tijd geplaatst worden.
  2. De uitleg van de bijbel. Als de bijbel ook beschouw wordt als een historisch artefact dan is het niet meer evident wat die bijbel betekent. De bijbel zou universele en tijdloze normen voorschrijven, dit wordt geproblematiseerd. (dit geldt ook voor de interpretatie van allerlei andere teksten)
    • Psychologisch interpreteren van de tekst: de bedoeling van de auteur achterhalen. Dit is de innerlijke vorm van de tekst.
      - grammaticaal interpreteren van de tekst: vaststellen uiterlijke vorm, taalkundige structuur en juiste lezing van de tekst. Besturderen van handschriften op varianten en schrijffouten. Dit is de uiterlijke vorm van de tekst.
  3. Bij het analyseren van de uiterlijke vorm van de tekst kom je terecht in een hermeneutische cirkel: het begrijpen van het geheel veronderstelt kennis van de delen, terwijl kennis van delen ook kennis van het geheel veronderstelt. Het gaat dus om de relatie tussen het geheel en delen van een tekst. Zowel delen als het geheel kan constant verbeterd worden, een tekst is dus nooit definitief afgerond.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Friedrich Schleiermacher (1768-1834)

  1. Algemeen (3: grondlegger, doel, wetenschappelijk begrip)
  2. Belangrijkste probleem
  3. niveaus van interpretatie (2)
  4. Waar leidt het tweede niveau van interpretatie tot?
A
  1. Schleiermacher staat bekend als de eerste die aanzet tot een algemene interpretatieleer gaf. Het doel van de hermeneutiek is volgens hem het herhalen of reproduceren van de oorspronkelijke gedachte van de auteur. Voor een wetenschappelijk begrip moeten teksten in de context van hun tijd geplaatst worden.
  2. De uitleg van de bijbel. Als de bijbel ook beschouw wordt als een historisch artefact dan is het niet meer evident wat die bijbel betekent. De bijbel zou universele en tijdloze normen voorschrijven, dit wordt geproblematiseerd. (dit geldt ook voor de interpretatie van allerlei andere teksten)
    • Psychologisch interpreteren van de tekst: de bedoeling van de auteur achterhalen. Dit is de innerlijke vorm van de tekst.
      - grammaticaal interpreteren van de tekst: vaststellen uiterlijke vorm, taalkundige structuur en juiste lezing van de tekst. Besturderen van handschriften op varianten en schrijffouten. Dit is de uiterlijke vorm van de tekst.
  3. Bij het analyseren van de uiterlijke vorm van de tekst kom je terecht in een hermeneutische cirkel: het begrijpen van het geheel veronderstelt kennis van de delen, terwijl kennis van delen ook kennis van het geheel veronderstelt. Het gaat dus om de relatie tussen het geheel en delen van een tekst. Zowel delen als het geheel kan constant verbeterd worden, een tekst is dus nooit definitief afgerond.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Johan Gustav Droysen (1808-1888)

  1. Waar richt Droysen zich op?
  2. Waaruit bestaat de historische werkelijkheid?
  3. In welke 4 fasen verdeelt Drossen interpreteren?
  4. Waartegen verzet Droysen zich?
  5. Wat is zijn ontologie/methode
A
  1. Om een hermeneutische methode te ontwikkelen specifiek op de geschiedwetenschap gericht. (Verschil met Schleiermacher, die algemener is)
  2. Uit dingen die mensen vorm hebben gegeven. Het gaat hier niet om iets abstracts zoals de geest, maar om dingen die mensen gemaakt hebben.
    • Pragmatische interpretatie: bronnenverzameling en bronnenkritiek, vaststellen wat er gebeurd is.
      - Interpretatie van de voorwaarden: geografische, technische en mentale omstandigheden die van invloed zijn op het handelen van een individu.
      - Psychologische interpretatie: je verplaatsen in de motieven van de onderzochte persoon. Achterhalen waarom bepaalde handelingen verricht zijn.
      - interpretatie van ideeen: bijvoorbeeld het doorgronden van de tijdsgeest en het vaststellen van relatie tussen individu en tijdgeest.
  3. Wetmatige causale verklaringen: is niet toepasbaar want een opeenvolging van gebeurtenissen in de geschiedenis is nooit noodzakelijk, feiten moeten in context geplaatst worden en niet wetmatig verklaard worden
  4. Ontologie: historische werkelijkheid is open. Methode: daarom moet je de historische werkelijkheid interpreteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Johan Gustav Droysen (1808-1888)

  1. Waar richt Droysen zich op?
  2. Waaruit bestaat de historische werkelijkheid?
  3. In welke 4 fasen verdeelt Drossen interpreteren?
  4. Waartegen verzet Droysen zich?
  5. Wat is zijn ontologie/methode
A
  1. Om een hermeneutische methode te ontwikkelen specifiek op de geschiedwetenschap gericht. (Verschil met Schleiermacher, die algemener is)
  2. Uit dingen die mensen vorm hebben gegeven. Het gaat hier niet om iets abstracts zoals de geest, maar om dingen die mensen gemaakt hebben.
    • Pragmatische interpretatie: bronnenverzameling en bronnenkritiek, vaststellen wat er gebeurd is.
      - Interpretatie van de voorwaarden: geografische, technische en mentale omstandigheden die van invloed zijn op het handelen van een individu.
      - Psychologische interpretatie: je verplaatsen in de motieven van de onderzochte persoon. Achterhalen waarom bepaalde handelingen verricht zijn.
      - interpretatie van ideeen: bijvoorbeeld het doorgronden van de tijdsgeest en het vaststellen van relatie tussen individu en tijdgeest.
  3. Wetmatige causale verklaringen: is niet toepasbaar want een opeenvolging van gebeurtenissen in de geschiedenis is nooit noodzakelijk, feiten moeten in context geplaatst worden en niet wetmatig verklaard worden
  4. Ontologie: historische werkelijkheid is open. Methode: daarom moet je de historische werkelijkheid interpreteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wilhelm Dilthey (1833-1911)

  1. Wat is Diltheys levensfilosofie?
  2. Wat is Diltheys kritiek van de historische rede en waar bouwt deze op voort?
  3. Waarin kan ervaring verdeeld worden volgend Dilthey?
A
  1. Als eerste: beleven/verstehen. Verder en soort synthese van positivisme en Duits idealisme. Enerzijds het streven naar een strikt wetenschappelijke formulering van de geesteswetenschappen, anderzijds de mens beschouwen als veel meer an alleen maar een kennis verzamelend weten. De geesteswetenschappen moet het menselijke leven als geheel tot onderwerp maken en hun methode daarom afstemmen. Dit leven is volgens Dilthey per definitie historisch van aard.
  2. Bouwt voort op Kants kritiek van de zuivere rede, maar neemt er tegelijkertijd fundamenteel afstand van. De menselijke rede is volgens Dilthey niet tijdloos en universeel, maar historisch bepaald en dus veranderlijk (tegenovergestelde Kant). Kants mogelijkheidsvoorwaarden voor kennis schieten te kort omdat dit antwoord niet bij de geesteswetenschappen past: door de mens als kennend subject te beschouwen laat je veel eigenschappen van de mens achterwege.
  3. Uiterlijke ervaring (het beeld van de wereld buiten ons) en innerlijke ervaring (niet zintuiglijk, de ervaring van de geestelijke wereld die gekenmerkt wordt door het onafhankelijk denken van onze wil die bepaalde dingen in gang zet). De geesteswetenschappen verbindt de uiterlijke ervaring met de innerlijke ervaring, dit noemt Dilthey verstenen; de kern van het interpreteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wilhelm Dilthey (1833-1911)

  1. Wat is Diltheys levensfilosofie?
  2. Wat is Diltheys kritiek van de historische rede en waar bouwt deze op voort?
  3. Waarin kan ervaring verdeeld worden volgend Dilthey?
A
  1. Als eerste: beleven/verstehen. Verder en soort synthese van positivisme en Duits idealisme. Enerzijds het streven naar een strikt wetenschappelijke formulering van de geesteswetenschappen, anderzijds de mens beschouwen als veel meer an alleen maar een kennis verzamelend weten. De geesteswetenschappen moet het menselijke leven als geheel tot onderwerp maken en hun methode daarom afstemmen. Dit leven is volgens Dilthey per definitie historisch van aard.
  2. Bouwt voort op Kants kritiek van de zuivere rede, maar neemt er tegelijkertijd fundamenteel afstand van. De menselijke rede is volgens Dilthey niet tijdloos en universeel, maar historisch bepaald en dus veranderlijk (tegenovergestelde Kant). Kants mogelijkheidsvoorwaarden voor kennis schieten te kort omdat dit antwoord niet bij de geesteswetenschappen past: door de mens als kennend subject te beschouwen laat je veel eigenschappen van de mens achterwege.
  3. Uiterlijke ervaring (het beeld van de wereld buiten ons) en innerlijke ervaring (niet zintuiglijk, de ervaring van de geestelijke wereld die gekenmerkt wordt door het onafhankelijk denken van onze wil die bepaalde dingen in gang zet). De geesteswetenschappen verbindt de uiterlijke ervaring met de innerlijke ervaring, dit noemt Dilthey verstenen; de kern van het interpreteren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Sigmund Freud

  1. Wat ontwikkelde Freud?
  2. Hoe zat deze in elkaar?
  3. Wat is het onbewuste?
  4. Welke delen/aspecten van de ziel onderscheidt Freud? (3) en wat is de dynamische functie hiervan?
A
  1. Psychoanalyse. Door middel van niet-natuurwetenschappelijke methoden de geheimen van de menselijke ziel ontsluieren. Enerzijds een natuurwetenschappelijke biologie van de geest en anderzijds een hermeneutische aangelegenheid in zoverre de duiding van de woorden van de patient er een centrale rol speelt. Gaat over het onbewuste, dat moet geïnterpreteerd worden.
  2. bepaalde lichamelijke aandoeningen hebben een psychische oorzaak en kunnen dus niet opgelost worden met behulp van fysieke middelen zoals medicijnen en operaties. Ze resulteren uit fouten in het leerproces dat kinderen doormaken in de ontwikkeling van hun driftleven.Oplossing is het spreekuur: vrijelijk en ongehinderd associeren rond woorden die de patient bezighouden. Deze associaties vormen tekens van de verborgen herinneringen en weggedrukte eerdere ervaringen van de patient.
  3. Een verborgen drijfveel van veel van ons handelen. Het is zelf niet waarneembaar maar heeft effecten in allerlei soorten van menselijk gedrag. Dromen zijn een voorbeeld van het onbewuste, die tonen onvervulde wensen volgens Freud.
    • Id: de onbewuste, biologisch bepaalde en irrationele driften
      - Ego: functioneert grotendeels op rationele en bewuste wijze maar kan desondanks ook betrokken zijn in een onbewuste repressie van de aandriften van het id.
      - Superego: een internalisering van het ouderlijk gezag, dat bijvoorbeeld de oedipale aandriften van het kind onderdrukt of bestraft. Fungeert als een soort geweten ten opzichte van het ego.
      - Dynamische functie: tussen id en ego: een pasgeboren kind is voornamelijk id, maar ontwikkelt een ego wanneer en doordat het zich bewust wordt van een wereld buiten zichzelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sigmund Freud

  1. Wat ontwikkelde Freud?
  2. Hoe zat deze in elkaar?
  3. Wat is het onbewuste?
  4. Welke delen/aspecten van de ziel onderscheidt Freud? (3) en wat is de dynamische functie hiervan?
A
  1. Psychoanalyse. Door middel van niet-natuurwetenschappelijke methoden de geheimen van de menselijke ziel ontsluieren. Enerzijds een natuurwetenschappelijke biologie van de geest en anderzijds een hermeneutische aangelegenheid in zoverre de duiding van de woorden van de patient er een centrale rol speelt. Gaat over het onbewuste, dat moet geïnterpreteerd worden.
  2. bepaalde lichamelijke aandoeningen hebben een psychische oorzaak en kunnen dus niet opgelost worden met behulp van fysieke middelen zoals medicijnen en operaties. Ze resulteren uit fouten in het leerproces dat kinderen doormaken in de ontwikkeling van hun driftleven.Oplossing is het spreekuur: vrijelijk en ongehinderd associeren rond woorden die de patient bezighouden. Deze associaties vormen tekens van de verborgen herinneringen en weggedrukte eerdere ervaringen van de patient.
  3. Een verborgen drijfveel van veel van ons handelen. Het is zelf niet waarneembaar maar heeft effecten in allerlei soorten van menselijk gedrag. Dromen zijn een voorbeeld van het onbewuste, die tonen onvervulde wensen volgens Freud.
    • Id: de onbewuste, biologisch bepaalde en irrationele driften
      - Ego: functioneert grotendeels op rationele en bewuste wijze maar kan desondanks ook betrokken zijn in een onbewuste repressie van de aandriften van het id.
      - Superego: een internalisering van het ouderlijk gezag, dat bijvoorbeeld de oedipale aandriften van het kind onderdrukt of bestraft. Fungeert als een soort geweten ten opzichte van het ego.
      - Dynamische functie: tussen id en ego: een pasgeboren kind is voornamelijk id, maar ontwikkelt een ego wanneer en doordat het zich bewust wordt van een wereld buiten zichzelf.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Neokantianen

  1. idee
  2. Welk idee delen ze met kant?
  3. Verschil met Dilthey?
A
  1. zoeken naar fundamenten van de geesteswetenschappen. Leggen meer de nadruk op andere manieren van begripsvorm. Zo willen ze ook het verschil tussen natuur- en geesteswetenschappen verklaren. (dit hebben ze gemeen met de hermeneutiek)
  2. Ze werken Kants denken uit. Ze delen het idee dat het subject het transcendentale fundament van kennis vormt, maar benadrukken met DIlthey dat het menselijke bewustzijn niet tijdloos en universeel is, maar historisch bepaald en dat het over verschillende tijdperken en culturen van aard kan veranderen.
  3. Dilthey richt zich meer op leven, neokantianen richten zich meer op cultuur. Ze richten zich minder op verstehen en meer op begripsvorming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Neokantianen

  1. idee
  2. Welk idee delen ze met kant?
  3. Verschil met Dilthey?
A
  1. zoeken naar fundamenten van de geesteswetenschappen. Leggen meer de nadruk op andere manieren van begripsvorm. Zo willen ze ook het verschil tussen natuur- en geesteswetenschappen verklaren. (dit hebben ze gemeen met de hermeneutiek)
  2. Ze werken Kants denken uit. Ze delen het idee dat het subject het transcendentale fundament van kennis vormt, maar benadrukken met DIlthey dat het menselijke bewustzijn niet tijdloos en universeel is, maar historisch bepaald en dat het over verschillende tijdperken en culturen van aard kan veranderen.
  3. Dilthey richt zich meer op leven, neokantianen richten zich meer op cultuur. Ze richten zich minder op verstehen en meer op begripsvorming.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heinrich Rickert (1863-1936)
1. Hoe denkt Rickert over verstehen?
2. Waardoor kenmerken de cultuurwetenschappen zich?
3. Twee fundamenteel onderscheiden wijzen van begripsvorming
4 Verschil cultuurwetenschappen en natuurwetenschappen.
5. Wat is Rickerts oplossing voor het probleem van de relativiteit van waarden?

A
  1. Is veel te subjectief en nog steeds te psychologistisch om als methodologisch fundament te kunnen dienen van een wetenschappelijk vakgebied. Universele en tijdloze kennis moet je niet ondergraven.
  2. Het begrip cultuur, opgevat als een geheel van historisch bepaalde normen, waarden en gebruiken leidt tot een methodologisch onderscheiden wetenschapsgebied.
  3. De wereld wordt natuur wanneer we haar bekijken met het oog op het algemene; ze wordt geschiedenis als we haar bekijken met het oog op het bijzondere en individuele.
  4. Cultuurwetenschappen zijn niet minder wetenschappelijk dan natuurwetenschappen, de doelen en begrippen verschillen alleen. Cultuurwetenschappen bestudeert de werkelijkheid vanuit het gezichtspunt van het individuele, het bijzondere of zelfs het unieke geval, het zijn ideografische wetenschappen. Natuurwetenschappen daarentegen, zijn nomothetisch: ze formuleren universele, voor alle gevallen identieke wetten. Waarden zijn in de natuurwetenschappen afwezig, terwijl die in de cultuurwetenschappen belangrijk zijn.
  5. Hij formuleert een filosofie van absolute waarden. Binnen dat kader zou het alsnog mogelijk zijn om de historische betekenis van gebeurtenissen op een tijdloze manier vast te stellen en zo toch een universele, objectief geldige geschiedenis te schrijven. Waarden op basis van de geesteswetenschappen vormen tegelijkertijd objectief en irreëel: zij bestaan niet op de manier waarop fysieke objecten bestaan en kunnen dus niet empirisch worden vastgesteld; ze gelden a priori, maar zijn niet subjectief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Heinrich Rickert (1863-1936)
1. Hoe denkt Rickert over verstehen?
2. Waardoor kenmerken de cultuurwetenschappen zich?
3. Twee fundamenteel onderscheiden wijzen van begripsvorming
4 Verschil cultuurwetenschappen en natuurwetenschappen.
5. Wat is Rickerts oplossing voor het probleem van de relativiteit van waarden?

A
  1. Is veel te subjectief en nog steeds te psychologistisch om als methodologisch fundament te kunnen dienen van een wetenschappelijk vakgebied. Universele en tijdloze kennis moet je niet ondergraven.
  2. Het begrip cultuur, opgevat als een geheel van historisch bepaalde normen, waarden en gebruiken leidt tot een methodologisch onderscheiden wetenschapsgebied.
  3. De wereld wordt natuur wanneer we haar bekijken met het oog op het algemene; ze wordt geschiedenis als we haar bekijken met het oog op het bijzondere en individuele.
  4. Cultuurwetenschappen zijn niet minder wetenschappelijk dan natuurwetenschappen, de doelen en begrippen verschillen alleen. Cultuurwetenschappen bestudeert de werkelijkheid vanuit het gezichtspunt van het individuele, het bijzondere of zelfs het unieke geval, het zijn ideografische wetenschappen. Natuurwetenschappen daarentegen, zijn nomothetisch: ze formuleren universele, voor alle gevallen identieke wetten. Waarden zijn in de natuurwetenschappen afwezig, terwijl die in de cultuurwetenschappen belangrijk zijn.
  5. Hij formuleert een filosofie van absolute waarden. Binnen dat kader zou het alsnog mogelijk zijn om de historische betekenis van gebeurtenissen op een tijdloze manier vast te stellen en zo toch een universele, objectief geldige geschiedenis te schrijven. Waarden op basis van de geesteswetenschappen vormen tegelijkertijd objectief en irreëel: zij bestaan niet op de manier waarop fysieke objecten bestaan en kunnen dus niet empirisch worden vastgesteld; ze gelden a priori, maar zijn niet subjectief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ernst Cassirer (1874-1945)

  1. Hoe definieert Cassierer cultuur?
  2. Symbooltheorie
  3. Waarom is zuivere, theorieloze waarneming een illusie?
  4. overeenkomsten met popper
  5. Hoe ziet Cassirer de mens?
  6. Wat zijn de drie functies van symbolen?
A
  1. Hij definieert cultuur in termen van het symbolische aspect van cultuur (dus niet in termen van waarden). Hij denkt na over geesteswetenschappen vanuit het perspectief van begripsvorming. Hij maakt minder nadrukkelijk onderscheid tussen natuurwetenschappen en geesteswetenschappen. Cultuur heeft echter wel de nadruk. Hij zoekt naar de mogelijkheidsvoorwaarden van kennis, die weer leiden tot de mogelijkheidsvoorwaarden van betekenis. Betekenis wordt mogelijk gemaakt door symbolische vormen, zoals taal.
  2. Elke culturele uiting, zoals een taal, een mythe of een religieus ritueel, kan volgens Cassirer worden opgevat als een samenhangend geheel van symbolen. Een symbool is elk zintuiglijk waarneembaar verschijnsel dat als teken van iets anders functioneert. Het zijn menselijke kennen en handelen alomtegenwoordig.
  3. Alle waarneming en kennis is onvermijdelijk vervuld van betekenis: al het zintuiglijke is betekenisvol.
  4. Punt 3, en ze proberen beide de Kantiaanse kentheorie aan te passen aan de bevindingen van wetenschappelijk onderzoek, zoals het bekend worden van de mogelijkheid van niet euclidische meetkunde en het ontstaan van de relativiteitstheorie. Volgens Popper is alle wetenschappelijke kennis bekritiseerde. Cassirer zoekt een oplossing voor de kwestie van de wetenschappelijke vooruitgang in de historische ontwikkeling van de menselijke symboolfuncties.
  5. De mens is in de eerste plaats een symboliserend wezen (niet rationeel). Hij spreekt over de symbolische vormen die het waarnemen en kennen van objecten mogelijk maakt. De structuur van een symbolische vorm bepaalt hoe we naar de wereld kijken en wat voor dingen we waarnemen.
    • expressieve functie: brengen tot uiting wat er in de mens leeft: wil, emoties, etc.
      - De voorstellende of aanschouwelijke makende functie: in hun representationele functie beelden ze de zichtbare, zintuigelijk waarneembare wereld van de concrete dingen af
      - zuiver betekenende functie: de zuiver betekenende functie is de mest abstracte, omdat ze een zelfstandig systeem van relaties constitueert in plaats van een systeem van objecten en hun zintuigelijkwaarneembare eigenschappen.
  6. De menselijke cultuur maakt een lineaire ontwikkeling door, die loopt van primitieve naar moderne culturen en die de wetenschappelijke kennis als hoogste stadium heeft, zo niet als eindstadium.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ernst Cassirer (1874-1945)

  1. Hoe definieert Cassierer cultuur?
  2. Symbooltheorie
  3. Waarom is zuivere, theorieloze waarneming een illusie?
  4. overeenkomsten met popper
  5. Hoe ziet Cassirer de mens?
  6. Wat zijn de drie functies van symbolen?
A
  1. Hij definieert cultuur in termen van het symbolische aspect van cultuur (dus niet in termen van waarden). Hij denkt na over geesteswetenschappen vanuit het perspectief van begripsvorming. Hij maakt minder nadrukkelijk onderscheid tussen natuurwetenschappen en geesteswetenschappen. Cultuur heeft echter wel de nadruk. Hij zoekt naar de mogelijkheidsvoorwaarden van kennis, die weer leiden tot de mogelijkheidsvoorwaarden van betekenis. Betekenis wordt mogelijk gemaakt door symbolische vormen, zoals taal.
  2. Elke culturele uiting, zoals een taal, een mythe of een religieus ritueel, kan volgens Cassirer worden opgevat als een samenhangend geheel van symbolen. Een symbool is elk zintuiglijk waarneembaar verschijnsel dat als teken van iets anders functioneert. Het zijn menselijke kennen en handelen alomtegenwoordig.
  3. Alle waarneming en kennis is onvermijdelijk vervuld van betekenis: al het zintuiglijke is betekenisvol.
  4. Punt 3, en ze proberen beide de Kantiaanse kentheorie aan te passen aan de bevindingen van wetenschappelijk onderzoek, zoals het bekend worden van de mogelijkheid van niet euclidische meetkunde en het ontstaan van de relativiteitstheorie. Volgens Popper is alle wetenschappelijke kennis bekritiseerde. Cassirer zoekt een oplossing voor de kwestie van de wetenschappelijke vooruitgang in de historische ontwikkeling van de menselijke symboolfuncties.
  5. De mens is in de eerste plaats een symboliserend wezen (niet rationeel). Hij spreekt over de symbolische vormen die het waarnemen en kennen van objecten mogelijk maakt. De structuur van een symbolische vorm bepaalt hoe we naar de wereld kijken en wat voor dingen we waarnemen.
    • expressieve functie: brengen tot uiting wat er in de mens leeft: wil, emoties, etc.
      - De voorstellende of aanschouwelijke makende functie: in hun representationele functie beelden ze de zichtbare, zintuigelijk waarneembare wereld van de concrete dingen af
      - zuiver betekenende functie: de zuiver betekenende functie is de mest abstracte, omdat ze een zelfstandig systeem van relaties constitueert in plaats van een systeem van objecten en hun zintuigelijkwaarneembare eigenschappen.
  6. De menselijke cultuur maakt een lineaire ontwikkeling door, die loopt van primitieve naar moderne culturen en die de wetenschappelijke kennis als hoogste stadium heeft, zo niet als eindstadium.
17
Q

Max Weber (1864-1920)

  1. Waar is hij de grondlegger van? Wat is het onderwerp en taak van deze filosofie?
  2. Wat is een ideaaltype?
  3. Wat zijn waarden voor weber?
  4. Omstreden punten over ideeën Weber over rol verstenen. (2)
A
  1. Verstehende sociologie: sociologie moet een interpreterende wetenschap zijn. Je kan er geen wetten voor formuleren. Het moet gericht zijn op subjectieve betekenis. Onderwerp: sociaal handelen. Taak: dit handelen begrijpen en in zijn verloop verklaren.
  2. Geconstrueerde modellen met wat feitelijk waarneembaar is in de werkelijkheid. Menselijk handelen vergelijken met een ideaaltype en daarmee iets zeggen over de betekenis van die subjectieve handeling.
  3. Waarden zijn voor Weber empirische en historisch veranderlijke gegevenheden. Vragen rond waarden en betekenissen zijn voor hem empirische kwesties, in zoverre hij ze behandelt als deel van een algemene handelingstheorie. De sociologie is betrokken op waarden. De werkelijkheid die onderzocht wordt is een werkelijkheid waarin waarden centraal staan. Het onderzoek daarentegen, moet waardevrij zijn. De onderzoeker moet objectief zijn.
    • De verklaringen van de wetenschapper mogen in een wezenlijk opzicht niet in strijd zijn met de uitleg die de actor zelf geeft
      - Webers notie van verstehen is alleen verdedigbaar als heuristisch hulpmiddel, ofwel als voorbereiding van een werkelijke verklaring die uiteindelijk in termen van algemene wetten moet worden geformuleerd en die op de in de natuurwetenschappen gebruikelijke manier moet worden getoetst.
18
Q

Gadamer

  1. Waarvan is Gadamer vertegenwoordiger?
  2. Wat is de zin van zijn onderzoekingen?
  3. Wat is het prototype van het hermeneutische proces?
  4. Wat zegt Gadamer over taal?
A
  1. Vertegenwoordiger van de hermeneutische traditie in de twintigste eeuw en is bekend geworden door zijn boek waarheid en methode.
  2. Het zoeken naar wat gemeenschappelijk is aan alle wijken van begrijpen en het tonen dat begrijpen nooit een subjectief zich verhouden tot ee gegeven ding is, maar behoort tot de traditie en doorwerking daarvan: het begrijpen behoort tot het bestaan van wat begrepen wordt.
  3. Het begrijpen van een kunstwerk. Hij gaat dan ook uit van de esthetica, niet van de taalkunde. Het begrijpen van een tekst of schilderij is een ervaring of belevenis die zowel de interpreet als het geïnterpreteerde vormt en verandert.
  4. Taal maakt de mens tot wat hij is. Het is niet slechts een instrument om gedachten uit te drukken, maar heeft een inscheppende of wereld ontsluitende functie.
19
Q

Gadamer

  1. Waarvan is Gadamer vertegenwoordiger?
  2. Wat is de zin van zijn onderzoekingen?
  3. Wat is het prototype van het hermeneutische proces?
  4. Wat zegt Gadamer over taal?
  5. Het kennisideaal van Gadamer
  6. Wat is de horizon? Hoe valt dit samen met interpreteren.
A
  1. Vertegenwoordiger van de hermeneutische traditie in de twintigste eeuw en is bekend geworden door zijn boek waarheid en methode.
  2. Het zoeken naar wat gemeenschappelijk is aan alle wijken van begrijpen en het tonen dat begrijpen nooit een subjectief zich verhouden tot een gegeven ding is, maar behoort tot de traditie en doorwerking daarvan: het begrijpen behoort tot het bestaan van wat begrepen wordt. Elk bewustzijn berust op een onbewust geheel van voorbegrippen. Daarom spelen onbewuste aannames een positieve en zelfs noodzakelijke rol.
  3. Het begrijpen van een kunstwerk. Hij gaat dan ook uit van de esthetica, niet van de taalkunde. Het begrijpen van een tekst of schilderij is een ervaring of belevenis die zowel de interpreet als het geïnterpreteerde vormt en verandert.
  4. Taal maakt de mens tot wat hij is. Het is niet slechts een instrument om gedachten uit te drukken, maar heeft een inscheppende of wereld ontsluitende functie. In taal komt de wereld van de dingen en feiten die de mens kan begrijpen en ervaren tot stand. Het proces van interpretatie is dus wezenlijk talig.
  5. nadrukkelijk wederzijds begrip (niet individuele kennis van de buitenwereld)
  6. Het geheel van vooroordelen van een interpretator. Tekst en lezer vallen met elkaar samen. Dit kan alleen als je een tekst benadert vanuit je eigen vooroordelen en door te veronderstellen dat een tekst een onderlinge eenheid vormt. Het subject is heel belangrijk, maar interpretatie is niet volkomen relatief. Waarheid gaat bij Gadamer niet over waarheid in rationele zin, je kan het niet hebben over een ware interpretatie.
20
Q

Gadamer

  1. Waarvan is Gadamer vertegenwoordiger?
  2. Wat is de zin van zijn onderzoekingen?
  3. Wat is het prototype van het hermeneutische proces?
  4. Wat zegt Gadamer over taal?
  5. Het kennisideaal van Gadamer
  6. Wat is de horizon? Hoe valt dit samen met interpreteren.
  7. Hoe verloopt het proces van begrijpen?
  8. Wirkungsgeschichte
A
  1. Vertegenwoordiger van de hermeneutische traditie in de twintigste eeuw en is bekend geworden door zijn boek waarheid en methode.
  2. Het zoeken naar wat gemeenschappelijk is aan alle wijken van begrijpen en het tonen dat begrijpen nooit een subjectief zich verhouden tot een gegeven ding is, maar behoort tot de traditie en doorwerking daarvan: het begrijpen behoort tot het bestaan van wat begrepen wordt. Elk bewustzijn berust op een onbewust geheel van voorbegrippen. Daarom spelen onbewuste aannames een positieve en zelfs noodzakelijke rol.
  3. Het begrijpen van een kunstwerk. Hij gaat dan ook uit van de esthetica, niet van de taalkunde. Het begrijpen van een tekst of schilderij is een ervaring of belevenis die zowel de interpreet als het geïnterpreteerde vormt en verandert.
  4. Taal maakt de mens tot wat hij is. Het is niet slechts een instrument om gedachten uit te drukken, maar heeft een inscheppende of wereld ontsluitende functie. In taal komt de wereld van de dingen en feiten die de mens kan begrijpen en ervaren tot stand. Het proces van interpretatie is dus wezenlijk talig.
  5. nadrukkelijk wederzijds begrip (niet individuele kennis van de buitenwereld)
  6. Het geheel van vooroordelen van een interpretator. De horizon vormt de achtergrond voor zowel het handelen als voor uitspraken (praktisch holisme). Tekst en lezer vallen met elkaar samen. Dit kan alleen als je een tekst benadert vanuit je eigen vooroordelen en door te veronderstellen dat een tekst een onderlinge eenheid vormt. Het subject is heel belangrijk, maar interpretatie is niet volkomen relatief. Waarheid gaat bij Gadamer niet over waarheid in rationele zin, je kan het niet hebben over een ware interpretatie.
  7. verloopt tussen een hostirch bepaald object en een al evenzeer historisch gesitueerd subject en behelst dus ten dele het nuanceren van onze vooronderstellingen. Onze interpretaties zijn onontkoombaar en herleidbaar historisch: we projecteren onvermijdelijk onze eigen waarden en begrijpen op het geïnterpreteerde.
  8. De effectieve geschiedenis. In de loop van eeuwen worden werken steeds anders geïnterpreteerd. Je kunt in het heden niet naar ee tekst kijken zonder de interpretatiegeschiedenis van die tekst.