Kern H11: Het vertellen van verhalen Flashcards

1
Q

Wat bepaalt de grondelementen van een verhaal?

A

Het genre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is narratologie/verhaaltheorie?

A

De studie van het vertellen/de vertelwijze van verhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is narratologie nodig?

A
  • Om inzicht te krijgen in hoe verhalen in elkaar zitten
  • Om kritisch te kunnen lezen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de hoofdpersoon?

A

Het belangrijkste personage in het verhaal, een compleet karakter dat in de loop van het verhaal een ontwikkeling doormaakt (round character)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een round character?

A

Een compleet, geloofwaardig personage met een verleden en relaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een bijfiguur?

A

Een niet-uitgewerkt karakter met een dienende rol (flat character)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een flat character?

A

Een karakter dat niet veranderd en niet complex is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is expliciete karakterisering?

A

‘Telling’, de verteller geeft directe info over het karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is impliciete karakterisering?

A

‘Showing’, de lezer ontdekt zelf het karakter van het personage (bijv. bij films)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het plot/de verhaalgeschiedenis?

A

De gebeurtenissen in een verhaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is vaak de motor van een verhaal?

A

Een conflict en de daaropvolgende spanning tussen wat een personage kan en wil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een voorbeeld van een verhaalstructuur?

A

Bijv. iemand streeft naar doel en wordt tegengewerkt/geholpen. Dit verandert het personage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat betekent chronologisch?

A

Naar tijdsvolgorde; van oud naar nieuw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor zijn verhalen vaan niet chronologisch, maar hebben ze wel een chronologisch verband?

A
  • terugblikken (flashbacks)
  • vooruitwijzingen (flashforwards)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is causaliteit?

A

Wet van oorzaak en gevolg; er moet een logisch verband tussen oorzaak en gevolg zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de verteltijd?

A

In hoeveel zinnen het verteld wordt.

17
Q

Wat is de vertelde tijd?

A

Hoeveel tijd er voor de personage(s) voorbij is gegaan.

18
Q

Wat is tijdsvertraging?

A

Het uitgebreid beschrijven van een gebeurtenis en de tijd oprekken, dit wordt gedaan om spanning te creëren.

19
Q

Wat is ruimte/setting?

A

Waar het verhaal zich afspeelt.

20
Q

Wat wordt bepaald door de ruimte/setting?

A

De sfeer en het handelen van personages

21
Q

Wat is de ik-verteller?

A

Je zit in het hoofd van een persoon. Het verhaal wordt met ‘ik’ en ‘mij’ vertelt.

22
Q

Wat is de vertellende ik?

A

Een ik-verteller die vertelt over de gebeurtenissen en personages.

23
Q

Wat is de belevende ik?

A

Een ik-verteller die zelf de gebeurtenissen beleeft en dus zelf een personage is, ook wel een onbetrouwbaar perspectief.

24
Q

Wat is een onbetrouwbaar perspectief?

A

Wanneer je bij een belevende ik geen idee hebt of het waar is wat de ‘ik’ ziet en beleeft.

25
Q

Wat is de hij/zij of personale verteller?

A

Een verteller die niet merkbaar aanwezig is en andere personages aan het woord laat, vertelt met ‘hij/zij’ en ‘zijn/haar’.

26
Q

Wat is een enkelvoudig perspectief?

A

Verhaal met een personale verteller, verteld door de ogen en het bewustzijn van één personage.

27
Q

Wat is een meervoudig perspectief?

A

Verhaal met een personale verteller, verteld door de ogen en het bewustzijn van meerdere personages.

28
Q

Wat is de alwetende/auctoriale verteller?

A

Een verteller die boven het verhaal staat en inzicht heeft in alle personages in het heden, verleden en de toekomst.

29
Q

Wat is een neutraal perspectief?

A

Een alwetende verteller die vrijwel afwezig is, vergelijkbaar met een camera.

30
Q

Wat is stijl?

A
  • de manier waarop de schrijver de taal gebruikt
  • geen grondelement, wel de essentie van de literaire vertelkunst
  • geen doel, maar staat in dienst van het verhaal
  • bijv. sober, ironisch, poëtisch, metaforisch, zwierig, hoekig, mooi, lelijk, saai, etc.