les sports, les hobbys Flashcards
1
Q
het basketbal
A
le basket-ball
2
Q
het wielrennen
A
le cyclisme
3
Q
het voetbal
A
le football
4
Q
het handbal
A
le handball
5
Q
het hockey
A
le hockey
6
Q
het tennis
A
le tennis
7
Q
een sport
A
un sport
8
Q
een training
A
un entraînement
9
Q
een wedstrijd
A
een match
10
Q
zwemmen
A
nager
11
Q
een (basketbal-) veld
A
un terrain (de basket)
12
Q
een (voetbal-) speler
A
un joueur (de foot)
13
Q
het mountainbiken
A
le VVT
14
Q
naar de cinema gaan
A
aller au cinéma
15
Q
naar het theater gaan
A
aller au théâtre