Lexique chapitre 2 Flashcards
een werk
un travail
een voltijds werk (2)
un travail à plein temps, un travail à temps plein
een half-time werk
un travail à mi-temps
een part-time werk (2)
un travail à temps partiel, un travail à temps réduit
een tijdelijke baan (vaak om iemand te vervangen)
un travail intérimaire (un intérim)
gedurende 2 jaar heb ik interims gedaan in het onderwijs
pendant 2 ans j’ai fait des intérims dans l’enseignement
een tijdelijke baan (voor beperkte tijd)
un travail temporaire
seizoensarbeid
un travail saisonnier
zwartwerk
un travail (au) noir
geestelijke arbeid
un travail intellectuel
handenarbeid
un travail manuel
werk in ploegdienst
un travail posté
een arbeidsvergunning (2)
une carte de travail / un permis de travail
een werknemer (m + v)
un travailleur / une travailleuse
een hoofdarbeider (m + v)
un travailleur intellectuel / une travailleuse intellectuelle
een handarbeider (m + v)
un travailleur manuel / une travailleuse manuelle
een zelfstandige (m + v)
un (travailleur) indépendant / une (travailleuse) indépendante
een gastarbeider (m + v)
un travailleur immigré / une travailleuse immigrée
een interimkracht (m + v)
un (travailleur) intérimaire / une (travailleuse) intérimaire
werken
travailler
aan de band werken
travailler à la chaine
in ploegen werken
travailler en équipe(s)
zwartwerken
travailler au noir
een beroep, ambt (2)
une profession / un métier
een vrij beroep
une profession libérale
bv. architect, advocaat, geneesheer
ex. architect, avocat, médecin
professioneel (m + v)
professionnel, professionnelle
een beroep uitoefenen
exercer un métier
een baan, betrekking, functie
un emploi, une fonction, un poste
een voltijdse baan
un emploi à temps complet / plein
een halftijdse baan
un emploi à mi-temps
een deeltijdse baan
un emploi à temps partiel
een baan zoeken
chercher un emploi
werk zoeken
chercher de l’emploi
werkloos zijn
être sans emploi
de minister van Werk
le / la ministre de l’Emploi
een betrekking, functie (2)
une fonction, un poste
iemand op een benoemen
nommer quelqu’un à un poste / à un emploi
iemand tot directeur benoemen
nommer quelqu’un directeur
benoemd zijn op een post
être nommé à un poste / à un emploi
een post invullen
pourvoir à un poste / à un emploi
een contract (arbeidsovereenkomst)
un contrat (de travail)
een contract (arbeidsovereenkomst) van bepaalde / onbepaalde duur
un contrat (de travail) à durée déterminée / indéterminée
een contract tekenen
signer un contrat
een job, baan(tje)
un job
een vakantiejob (2)
un job de vacances / un job d’été
een studentenjob
un d’étudiant
een job, baan
un boulot
de arbeidsmarkt (2)
le marché de l’emploi / du travail
de beroepsbevolking
la population active
het personeelsbestand
l’effectif
het personeel
le personnel
een werkgever (m + v)
un employeur / une employeuse
een bediende (m + v)
un employé / une employée
in dienst nemen / hebben, tewerkstellen
employer
dat bedrijf heeft 100 mensen in dienst
cette entreprise emploie 100 personnes
het geheel van werkgevers
le patronat
een baas (m + v)
un patron / une patronne
een president-directeur / gedelegeerd bestuurder (Fr.)
un président-directeur général
een gedelegeerd bestuurder (Belg.)
un administrateur délégué
afgevaardigd(e), gemachtigd(e)
(un) délégué / (une) déléguée
een directeur (m + v)
un directeur / une directrice
een baas, overste
un chef
een kantoorchef
un chef de bureau
een ploegbaas
un chef d’équipe
een ambtenaar (m + v)
un fonctionnaire / une fonctionnaire
een secretaris
un secrétaire
een secretaresse
une secrétaire
een receptionist (m + v)
un réceptionniste
een telefonist (m + v)
une réceptionniste
een boekhouder (m + v)
un comptable / une comptable
een hulpboekhouder (+ meervoud)
un aide-comptable (des aides-comptables)
een accountant (+ meervoud)
un expert-comptable (des experts-comptables)
een (handels)vertegenwoordiger (m + v)
un représentant (de commerce) / une représentante (de commerce)
een beginneling (m + v)
un débutant / une débutante
een specialist (m + v)
un spécialiste / une spécialiste
zich specialiseren in
se spécialiser dans / en
gespecialiseerd in
spécialisé, spécialisée dans / en
ik heb me gespecialiseerd in zakenrecht
je me suis spécialisé en droit des affaires
we zijn gespecialiseerd in de verkoop van antiek
nous sommes spécialisés en la vent des antiquités
een deskundige (m + v)
un expert / une experte
een ervaring, experiment
une expérience
ervaren (m + v)
expérimenté / expérimentée
een ervaren geneesheer
un médecin expérimenté
een assistent (m + v)
un assistant / une assistante
een medewerker (m + v)
un adjoint / une adjointe
een arbeider (2) (m + v)
un travailleur, une travailleuse / un ouvrier, une ouvrière
iemand aanwerven, in dienst nemen (3)
recruter (qqn.) / engager (qqn.) / embaucher (qqn.)
de aanwerving (3)
le recrutement / l’engagement / l’embauche
zich verbinden tot
s’engager à (qqch.)
een (goede) baan in de wacht slepen
décrocher un (bon) emploi
een werkzoekende (m + v)
un demandeur de travail / une demandeuse de travail
een werkaanbieding
une offre d’emploi
wij zoeken voor onmiddellijke indiensttreding
nous recherchons pour entrée immédiate
een vacature
une vacance
open (m + v)
vacant / vacante
een open betrekking (2)
un post vacant / une place vacante
kandidaat (m + v)
un candidat / une candidate
kandidaat zijn voor een post
être candidat à un emploi
een kandidatuur
une candidature
zich kandidaat stellen (voor een betrekking) (2)
poser sa candidature (pour / à un emploi), se porter candidat (pour un emploi)
naar een betrekking solliciteren (2)
postuler (pour / à) un emploi / solliciter un emploi
een sollicitant (m + v)
un postulant / une postulante
een sollicitatie, het solliciteren naar een betrekking
la sollicitation d’un emploi
een sollicitatiebrief (2)
une lettre de candidature / de demande d’emploi
een curriculum vitae (cv)
un curriculum vitae (cv)
een sollicitatiegesprek (+ meervoud)
un entretien d’embauche (des entretiens d’embauche)
een profiel
un profil
het gezochte / vereiste profiel
le profil recherché / requis
aan het vereiste profiel beantwoorden
répondre / correspondre au profil requis
een (beroeps)opleiding
une formation (professionnelle)
iemand opleiden
former (qqn.)
een beroepsbekwaamheid
une qualification professionnelle
bekwaam, bevoegd (m + v)
qualifié, qualifiée
de bekwaamheid, deskundigheid, bevoegdheid
la compétence
bekwaam, deskundig, bevoegd (m + v)
compétent, compétente
licentiaat in de (economische wetenschappen) zijn
être licencié(e) en (sciences économiques)
een (universitair) diploma hebben
avoir un diplôme universitaire
in het bezit zijn van een (universitair) diploma
posséder d’un diplôme universitaire
over een (universitair) diploma beschikken
disposer d’un diplôme universitaire
een uitdaging
un défi
een strakke deadline (respecteren)
(respecter) un délai serré
garanderen
garantir
de garantie
la garantie
(op)volgen
suivre
de opvolging
le suivi
de opvolging van een dossier verzekeren
assurer le suivi d’un dossier
een loopbaan
une carrière
een loopbaanonderbreking (2)
une pause-carrière / une interruption de carrière
het tijdskrediet
le crédit-temps
iemand bevorderen, in rang verhogen
promouvoir (qqn.)
een promotie
une promotion
een promotie krijgen
obtenir / recevoir une promotion
goedkeuren
approuver
een goedkeuring
une approbation
iemand afdanken, ontslaan (3)
licencier (qqn.) / renvoyer (qqn.) / congédier (qqn.)
een afdanking, ontslag (2)
un licenciement / un renvoi
de afdanking, het ontslag
le congédiement
arbeidsplaatsen afschaffen, banen schrappen
supprimer des emplois
de afschaffing van arbeidsplaatsen, afvloeiing van banen
la suppression d’emplois
zijn baan verliezen, werkloos worden
perdre son emploi
het baanverlies
la perte d’un emploi
ontslag nemen
démissionner
het ontslag (door werknemer)
la démission
zijn ontslag geven
donner sa démission
niet werken
chômer
een werkloze (m + v)
un chômeur / une chômeuse
een langdurig werkloze (m + v)
un chômeur de longue durée / une chômeuse de longue durée
de werkloosheid
le chômage
het werkloosheidscijfer
le taux de chômage
werkloos zijn (en een werkloosheidsuitkering krijgen) (2)
se trouver au chômage / être au chômage
werkloos zijn (2)
être en chômage / être sans emploi
een werkloosheidsuitkering (2)
une allocation de chômage / une indemnité de chômage
een werkloosheidsuitkering krijgen
toucher une allocation de chômage / une indemnité de chômage
het pensioen
la retraite
het vervroegd pensioen (2)
la retraite anticipée / la préretraite
het brugpensioen
le prépension
met pensioen gaan
prendre sa retraite
met pensioen zijn (2)
être à la retraite / être en retraite
een gepensioneerde (m + v)
un retraité / une retraitée
gepensioneerd (m + v)
retraité, retraitée
een (pensioens)uitkering
une pension (de retraite)
een (pensioens)uitkering krijgen
toucher une pension (de retraite)