nederlands-spaans1 Flashcards
knabbelen
picar
de mossel
el mejillón
inktvis
el calamar
gepanneerd
a la romana
ansjovis
la anchoa
rode paprika
el pimiento morrón
de nier
el riñón
een portie
una ración
zacht - mals
tierno
heerlijk
delcioso
een hapje bij de borrel
algo para picar
Wat mag ik u serveren?
Qué les pongo?
asperge
espárrago
gegrild
a la plancha
ingevroren
cogelado
zeer vers
fresquísimo
vooruit!
anda
een sterke koffie
un café cargado
zich vergissen
equivocarse
dadelijk
en seguida
de hals
el cuello
toch niet + inf
no acabar de + inf
flatteren
favorecer
de winkelbediende
la dependienta
laten zien
enseñar
gelijkend
parecido
het linnen
el lino
prachtig
precioso
voorzichtig zijn
tener cuidado
passen bij
pegar con
gelijk hebben
tener razón
het stro
la paja
knap
chulo
uitstekend - fantastisch
de maravilla
maat
talle
neem ik hem?
?Me lo quedo?
Je zal er geen spijt van hebben
No se va a arrepentir
bestek
cubierto
Welke schoenmaat heeft u?
Qué número calza?
Mag ik hem passen?
Puedo probármelo?
hij staat me niet goed
no me queda bien
op het ticket staat 75euro
en la etiqueta pone 75 euros
ik vind hem toch niet mooi
No me acaba de gustar
schattig
monísima
Neem deze blouse
Quédate con esta blusa
glas bier
la caña
de sherry
el jerez
frisdrank
el refresco
de olijf
la aceituna
de garnaal
la gambar
paprikaworst
el chorizo
venusschelp
almeja
de kroket
la croqueta
het konijn
el conejo
er ontbreekt een bestek
falta un cubierto
weinig gebakken
poco hecha
Ze is hem aan het passen
Se lo está porbando / Está probándoselo
geruit hemd
camisa a cuadros
onderstrepen
subrayar
Het lukt me (niet)
(no) Me sale
Ik deed het erg goed
Me ha salido muy bien
een verband
una venda
om de kiespijn te verlichten
para aliviar el dolor de muelas
uittrekken (van kleren)
quitarse (ropa)
aantrekken (van kleren)
ponerse (ropa)
trek je schoenen aan
ponte los zapatos
jullie hebben je vest uitgedaan
Os habéis quitado el abrigo
ik heb m’n gezicht gewassen
me he lavado la cara
gaan liggen | liggend
tumbarse | está tumbada
een waaier
un abancio
overgeven| braken
vomitar | devolver
een kater hebben
tener resaca
dromen | dromen van een reis te maken
soñar | sueño con ir de viaje
een zakdoek
un pañuelo
de wereld is klein (expr)
el mundo es un pañuelo (expr)
de oude (v)
la anciana
het ijs breken
romper el hielo
hobby
afición
vertrekken (beginnen)
arrancar