Nederlands Woordenschat Anne Frank Flashcards
1
Q
Rijkskanselier
A
Leider van de Duitse regering tijdens WO II
2
Q
De boycot
A
Uitsluiting/tegenwerking (vooral op vlak van handel)
3
Q
De ambtenaar
A
Iemand die werkt voor de overheid ( leerkrachten, politie)
4
Q
De bezetting
A
Inname van een gebied door een leger
5
Q
De isolatie
A
Afzondering
6
Q
De zwarte markt
A
De illegale markt
7
Q
Het verzet
A
De beweging tegen Duitse bezetting (weerstand bieden)
8
Q
De dustrutiebon
A
Een bon die recht heeft op een product dat schaars is
9
Q
Deportatie
A
Wegvoeren/ land uitzetten
10
Q
De geallieerden
A
Bondgenoten van Europa tijdens WO II ( VS, Canada, Groot-Britanië)
11
Q
Capituleren
A
Zich overgeven/ zwichten voor de vijand
12
Q
Verslagenheid
A
Moedeloosheid
13
Q
Kwellend
A
Pijnlijk/zwaar
14
Q
Ontbering
A
Gemis aan noodzakelijke behoeften ( eten en drinken)
15
Q
SS
A
De beschermingsconstructies van Hittler
