Ordenen met kleuters Flashcards

1
Q

Welke kenmerken zijn er bij redeneren van kleuters?

A
  • Geen logische samenhang
  • Inductief redeneren
  • Deductief redeneren
  • Grove categorieën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is geen logische samenhang?

A

bv. nog niet evident dat banaan fruit is, dat niet alle mannen papa’s zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is inductief redeneren?

A

= een algemene regel afleiden uit afzonderlijke vaststellingen

bv. peuter heeft een knuffel dat op een poes lijkt -> mama benoemd de knuffel poes -> kleuter benoemt alles wat zacht is poes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is deductief redeneren?

A

= een algemene regel hebben en hierdoor besluiten trekken voor afzonderlijke feiten

bv. ik kan geen schoenen kopen want ik heb geen geld meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een grove categorieën?

A

bv. alle ronde voorwerpen zijn ‘bal’, alle dieren zijn ‘poes’…
-> naarmate het kind meer ervaring krijgt en het meer gelijkenissen en verschillen kan opmerken, zal het hier meer in differentiëren en specifieke categorieën maken
-> aparte groepen van poezen, honden
-> groep ‘dier’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kun bij kinderen hierop inspelen als kleuteronderwijzer? om ze te helpen categoriseren.

A

-Juiste kapstokken maken in het hoofd van het kind.

  • kennismaken met de wereld en laten opdelen -> juiste redenering
  • mindmappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de begrippen die inverband liggen met ordenen?

A
  • Ordenen
  • Verzamelen
  • Een klasse
  • Sorteren
  • Classificeren
  • Seriëren
  • Ordeningssystemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is ordenen in wiskunde?

A

= orde brengen in iets
-> de wijze waarop je een systeem in een geheel brengt

  • je gaat iets ‘inrichten’ volgens een bepaald ‘principe’
  • classificeren en seriëren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

leg uit wat verzamelen is in wiskunde?

A

= voorwerpen bij elkaar brengen en zien als één geheel

  • bv. alles wat je vindt in de jaszak van kinderen
    van nature verzamelaars

Voorwerpen verzamelen met hetzelfde aantal -> op noten stippen zetten en het juiste aantal in een vakje leggen met het getal erop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leg uit wat een klasse is in wiskunde.

A

= Een verzameling van dingen die gemeenschappelijke kenmerken hebben
-> de naam geeft aan wat gemeenschappelijk is
bv. de rode blokken, de kinderen die te voet naar school komen,…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leg uit wat sorteren is in wiskunde?

A

= het bij elkaar brengen van voorwerpen volgens gemeenschappelijke eigenschappen

-> gebaseerd op het zien en vergelijken van eigenschappen

bv. parels in verschillende kleuren en vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is classificeren in wiskunde?

A

= groeperen van voorwerpen volgens één of meer gemeenschappelijke eigenschappen

-> NIET gelijk aan sorteren

-> ontstaan van klassen via doorsorteren

bv: parels gesorteer volgens kleur (blauw, groen, rood,…)
-> verder sorteren volgens vorm
-> verder sorteren volgens grootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoe noemen we verder doorsorteren?

A

classificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

hoe noemt men dat verschillende klassen in relatie met elkaar staan?

A

= inzicht in de klasse-inclusie of deel-geheelverhouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de basis van het getalbegrip bij kleuters?

A

is dat ze kunnen classificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn de 3 manieren om via classificeren te werken aan het getalbegrip?

A
  1. een klasse met enkele voorwerpen
    -> bv. 15 appels in een doos -> 1 appel in de eerste doos, 2 appels in tweede doos,….
  2. deelklasses maken
    -> bv. 10 kleuters komen met fiets naar school, 4 met bakfiets, 5 achterop, 1 op steunwieltjes
  3. klasse met voorwerpen waarop een aantal staat.
    bv. sorteren van poppenkleertjes -> ene kapstok kleren met 2 knopen, andere met 1 knop
17
Q

wat is seriëren in wiskunde?

A

= het maken van seriatie

-> voorwerpen ordenen op basis van onderlinge verschillen

-> ordenen volgens seriatieprincipes

18
Q

wat is seriatieprincipes?

A
  • ruimte aspect = lengte, dikte, hoogte
  • fysische aspect = licht/zwaar, donker/licht
  • sociaal aspect = rijk/arm, spannend/minder spannend
  • tijd = jong/oud, eerst/later
    => kwalitatief seriëren
  • aantal = veel/weinig
    => kwantitief seriëren
19
Q

wat zijn de 3 fasen van seriëren?

A
  1. paarsgewijze denken
  2. empirisch zoekend seriëren
  3. transitief niveau
20
Q

Wat is paarsgewijs denken?

A

= als een kleuter 2 elementen met elkaar kan vergelijken, maar de totaliteit uit het oog verliest -> hij vergelijkt per paar

bv. boom 1 wordt vergeleken met boom 2 (niet met boom 3) nadien wordt boom 3 vergeleken met boom 4,…

21
Q

Wat is emirisch zoeken seriëren?

A

= kleuters kunne, wanneer ze experimenteren, meer dan 2 elementen seriëren

-> moet wel enkele keren een voorwerp verplaatsen om tot het goede eindresultaat te komen

22
Q

wat is transitief redeneren?

A

= kind kan een hele reeks ordenen
-> het seriëren is volledig beheerst

dit inzicht wordt geleidelijk aan opgebouwd -> aanwezig bij elke volwassene kleuters moeten dit visueel zien dat A<B en A<C

23
Q

Waarom is het nog moeilijk voor een kind om bv. pakjes op gewicht te ordenen?

A

Kleuter moet elk pakje met een ander pakje vergelijken (kan het gewicht nog niet zien)

Denken is nog niet operationeel
-> nog niet ordenen op mentaal vlak

Moet dit concreet kunnen voelen
Bv. groen pakje is lichter dan rode
rode is lichter dan gele, dus groene is lichter dan gele

24
Q

Wanneer kunnen kleuters verbaal seriëren?

A

ze kunnen pas ten vroegste vanaf het einde van de kleuter periode beginnen verbaal seriëren.

25
Q

Geef een voorbeeld van verbaal seriëren

A

bv. Hilde is ouder dan Bert, Bert is ouder dan Elly, dus Elly is de jongste

26
Q

Hoe kan je de kleuters voorbereiden op getalbegrip?

A

Door hen te leren classificeren en seriëren.

bv. seriëren volgens aantal, groepjes op aantal vergelijken en ordenen van veel naar weinig of omgekeerd.

27
Q

Geef een voorbeeld van een activiteit met patroon leggen.

A

Eerst vrij spel en zelf een patroon leggen van kleuren.

op een kaartje een gegeven patroon leggen. bv. abab dan legt de kleuter ab verder -> kan met gekleurde kralen, appels, sterre,…

28
Q

wat kan je na een gewoon patroon leggen van kleuren nog doen om het moeilijker te maken?

A

een of meerdere ontbrekende elementen geven in een patroon.

29
Q

Kan je een patroon enkel leggen op kleur?

A

Je kan het ook op vorm leggen en kleur leggen

bv. groene driehoek, blauwe cirkel, gele ster, en dit herhalend leggen

30
Q

Hoe kan je een patroon transformeren of namaken met?

A

Je kan het namen met andere materialen

bv. er staan rood rechthoeken en blauwe 5 hoeken
die kan je namaken in groene vierkantjes en oranje vierkantjes

31
Q

wat is een patroon beschrijven?

A

bv. kijk, hier zie je een rode driehoek, een gele driehoek, een rode driehoek en een gele driehoek

32
Q

Wat is (terugkerende) eenheid van een patroon beschrijven?

A

bv. kijk, hier zie je een patroon met telkens een rode driehoek en een gele driehoek.

33
Q

Hoe verwoord je gelijkenissen en verschillen tussen twee of meerdere patronen?

A

hier zie je twee blokkentorens

De torens hebben verschillende kleuren.
kijk deze is oranje groen, oranje groen, oranje groen
de andere is blauw geel, blauw geel, blauw geel.

de torens hebben hetzelfde patroon, ze hebben allebei afwisselende de ene kleur en dan de andere kleur

34
Q

hoe classificeren bij de jongste kleuters?

A
  • 3D voorwerpen
    bv. auto’s, appels, parels,…
  • voorwerpen beschrijven en benoemen
    > dan 1 eigenschap is nog moeilijk
  • focussen op 1 eigenschap de ene dag ( de andere dag een ander)
  • vergelijken -> focus op gelijkenissen
    bv. ‘zoek dezelfde als…’
    waarom lijkt jouw muts op die van Lou?
  • direct waarneembare kwalitatieve eigenschappen
    bv. rood-geel-groen-blauw; groot-klein; lang-kort;…
  • kwantitatief kwalificeren = volgens aantal
    bv. groepjes van 3 maken
    -> max 5!
  • classificeren volgens 1 criterium (gemeenschappelijke eigenschap)
    sorteren -> hoofdkleuren = eerste criterium
  • sorteren identieke voorwerpen
    bv. eikels bij eikels
  • classificeren -> 1 gem. eig.
    bv. parels volgens kleur leggen
  • verschillen -> eigenschappen duidelijk zijn!
  • jonge kleuters -> kunnen geen ordening bedenken
    wel -> waarom bepaalde dingen bij elkaar horen
    bv. waarom staan deze auto’s samen?
  • vertrouwd -> één bepaalde eigenschap -> overgaan naaar 2 eig.
    bv. zoek de rode auto met zwarte wielen
    zoek rode en ronde blok
35
Q

Hoe kan je een matrix gebruiken?

A

je kan een matrix gebruiken van 2 eigenschappen in te oefnenen
-> visuele ondersteuning

36
Q

Hoe seriëren bij de jongste kleuters?

A
  • 3D voorwerpen
  • eig. van voorwerpen benoemen, beschrijven en vergelijken
    -> focus op verschillen
  • eerste verschillen waarnemen en verwoorden tussen 2 voorwerpen
    bv. is deze pop groter dan die pop?
    -> nadien uitbreiden 3 voorwerpen
    bv. 3 poppen van klein naar groot leggen
  • direct kwalitatieve waarneembare eigenschappen
    -> Duidelijk verschil tonen
    bv. groot-klein
  • kwantitatief seriëren = volgens aantal
    bv. 3 torens 1 -2 -3 blokjes -> klein naar groot plaatsen
  • voorwerpen verschillen ook maar op 1 kenmerk
    bv. soorten potloden van klein naar groot -> kleur zelfde zijn
  • belangrijk! betekenisvolle en zinvolle contexten
    -> patronen uit dagelijks leven, boeken en gedichten met patronen,…
  • starten -> eenvoudige patronen - reeksen
    -> waarneembare kenmerken - volgens 1 criterium patroon is lineair - andere kenmerken zijn gelijk
  • zelf laten verwoorden door kleuters
37
Q
A