p1 Flashcards

1
Q

Wat is klinisch redeneren?

A

Kritisch denken over de zorg van patienten om zo tot het beste besluit te komen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de AVPU?

A

Manier om bewustzijn vast de stellen, de snelste methode.

A: ALert reageren, V: (Verbal)Op de vraag reageren, P: (Pain)op pijnprikkel reageren, U: Unresponsive.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de EMV?

A

Ook een manier om het bewustzijn te controleren, alleen hier ga je punten toekennen dus duurt het veel langer. Eye, Movement, Verbal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke naam heeft EMV nog meer?

A

GCS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de ABCDE(FGH), methode?

A

Check eerst de airway, daarna de breathing, verder naar circulation, check de disability (bewustzijn), en dan enviorement.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de SBARR?

A

Verpleegkundige communiceren onder elkaar vaak met deze methoden. Situation, background, assessment, recommendation en ten slotten response.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is EWS?

A

Early Warning Score, wat jouw onderbuik gevoel geeft. Hiermee kan je inschatten hoevaak je patiënt moet worden gecheckt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe kan je pijn meten bij een patiënt?

A

Pijn is subjectief, proberen we objectief te maken. Doen we aan de hand van VAS, zo kunnen patiënten aanwijzen hoe veel pijn ze hebben. Of NRS, schaal van 1 tot 10.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een normale ademfrequentie voor een volwassen persoon in rust?

A

12 tot 16 keer per minuut.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel milliliter ververs je per ademhaling?

A

300 mL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

.Wat is het geval bij een apneu?

A

Dan ademhaal je niet meer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een tachypneu?

A

Te snelle ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is bradypneu?

A

Te langzame ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Normaalwaarde saturatie?

A

95% tot 100% meting door infrarood laser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een andere benaming voor bloeddruk?

A

RR of tensie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Normaalwaarde bloeddruk?

A

120/80

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe druk je de bloeddruk uit?

A

Mm hg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Op welke elementen let je als je de hartfrequentie voelt?

A

Frequentie, kracht, regelmaat en gelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is diurese?

A

De urineproductie per dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe kan je de vochthuishouding van een patient meten?

A

(1) Drukken op de huid (pitting), als hij niet terug veert dan zullen er putten blijven staan en zit er vocht. (2) ook kun je de huidturgor checken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is perifeer oedeem?

A

vochtophoping in de buitenste delen van het lichaam oftewel ‘periferie’, dus met name in de ledematen (armen, ellebogen, polsen, handen, benen, knieën, enkels en voeten). Het is dus een oppervlakkige vorm van oedeem en geen diepgelegen vochtstapeling. Perifeer zegt dus niets over de oorzaak, maar veeleer over de ligging en aard van de vochtophoping.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Intracellulair

A

Binnen de cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Intercellulair

A

Het gebied tussen de cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

colloïd-osmotische druk (COD)

A

In het bloed zitten veel eiwitten, zoals bloedeiwitten, antistoffen, hormonen en stollingseiwitten. Deze eiwitten zorgen voor een osmotische waarde met een water aanzuigende kracht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

kristalloïd-osmotische druk (KOD)

A

Transport van water over het celmembraan wordt vooral bepaald door een verschil in zoutconcentratie binnen en buiten de cel. Want: Voor een celmembraan ligt de situatie anders. Deze is slechts voor zeer weinig stoffen doorlaatbaar, meestal alleen wanneer er voor die stoffen een transportsysteem is aangelegd. Het celmembraan is bijvoorbeeld niet doorlaatbaar voor natrium, kalium en chloride. De osmotische druk over een celmembraan wordt daarom vooral bepaald door de zoutconcentratie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is Osmose?

A

een speciaal type diffusie namelijk; de diffusie van water door een semipermeabele membraan. Bij osmose stroomt water door een semipermeabele membraan naar de oplossing met de hoogste concentratie opgeloste deeltjes heeft, doordat daar de concentratie van water lager is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is Diffusie?

A

de netto verplaatsing van moleculen van een plaats met een hoge concentratie naar een gebied met een relatief lage concentratie. Het verschil tussen de hoge en lage concentratie betekent dat er een concentratieverschil is en diffusie wordt vaak omschreven als een verplaatsing. In de natuur wordt naar evenwicht gestreefd, tenzij iets bijvoorbeeld een plasmembraan, dit in de weg staat. Concentratieverschillen zullen al snel door een diffusie worden opgeheven. Osmose probeert de concentratieverschillen op te heffen die heersen aan beide zijden van een membraan dat doorlaatbaar is voor water, maar niet voor de opgeloste deeltjes in de oplossing.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is filtratie?

A

Water wordt als gevolg van de hydrostatische druk (bloeddruk) door een membraan geperst. Kleine moleculen die door de porien passen vloeien mee. Filtratie treedt op door de wanden van kleine bloedvaten, waardoor water en opgeloste voedingsstoffen in de weefsels van het lichaam wordt gepest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is COD?

A

watertransport door eiwitconcentratie. Scheiding tussen bloedplasma en weefselvocht zit het capillair membraan en de transport hiertussen wordt geregeld door de COD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is KOD?

A

watertransport door zoutconcentratie. Scheiding tussen de weefselvocht en de celvocht zit het celmembraan en het transport hiertussen wordt geregeld door de KOD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Vochtverdeling in het lichaam?

A

3 liter bloedplasma, 9 liter weefselvocht, 27 liter celvocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is sneller de AVPU of de EMV?

A

AVPU gaat heel snel, zoals op de spoedeisende hulp en voor de EMV vergt het veel meer tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de 4 weefseltypen?

A

Spierweefsel, Bindweefsel, Zenuwweefsel, Epitheelweefsel (steunweefsel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Welk weefsel wordt dekweefsel genoemd?

A

Epitheelweefsel/steunweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

We onderscheiden eencellig epitheel en gelaagd epitheel wat is het verschil in functie?

A

Eencellig epitheel: Opname/afgifte

Gelaagd epitheel: Bescherming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is bloed voor weefseltype?

A

Bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waar valt het vetweefsel onder?

A

Bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is bot voor weefsel?

A

Bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welk weefsel heeft de grootste diversiteit?

A

Bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welk weefsel moet zich voortdurend herstellen en vernieuwen?

A

Epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Welke 3 type spierweefsel zijn er?

A

Hartspierweefsel, glad gestreept spierweefsel en dwars gestreept spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waar vind je dwarsgestreept spierweefsel?

A

Je skeletspieren zijn dwarsgestreept en willekeurig. Deze kun je altijd zelf aansturen en trainen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar vind je gladspierweefsel?

A

Niet gestreept en onwillekeurig. Organen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welk spierweefsel tref je aan in holle organen?

A

Glad spierweefsel, onwillekeurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

In welk type weefsel tref je kliercellen aan?

A

Epitheelweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat kun je met de SBARR?

A

Communicatiemiddel wanneer je het over een patient hebt. Van achtergrond tot advies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Verschil en functie tussen de VAS en NRS?

A

VAS: Beelden of woorden
NRS: Nummers/cijfers
Functie: pijnscore

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Normaalwaarde ademfrequentie?

A

12-16

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is bradycardie?

A

Een langzame pols

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is stridor?

A

Bijgeluiden bij het ademhalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat meet je bij de saturatie?

A

Het percentage O2 gebonden aan HB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat is de normale hoeveelheid diurese?

A

2l. Altijd gelijk aan je inname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Wat is de EDS?

A

Tabel waarin je kan aangeven hoe het met de patiënt is en wat je moet doen of je de arts moet inschakelen. Vroegsignalering bij de patiënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Hoe bewaak je nauwkeurig de vochthuishouding van de patient?

A

Diurese, huidturgor, lichaamsgewicht (binnen 2 dagen kun je nooit 4 kilo in vet aankomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat is capillaire refill?

A

De tijd tot je haarvaten zich weer vullen in je vingen na het indrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Normaalwaarde capillaire refill?

A

onder de 2 seconde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is Acra?

A

Lichaamsuiteinden sterven als eerste af bij onderkoeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Bloed is … zo visceus als water?

A

5x zo stroperig/dik en hiermee ook 5x zo traag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Hoeveel bloed circuleert in een volwassen lichaam?

A

5-6L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is het pH van bloed?

A

7,4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Waarin zit fibrinogeen?

A

In het bloedplasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Wat zit er in het bloedplasma?

A

Eiwitten, zouten (elektrolyten), water en opgelosten stoffen, voedingsstoffen, afvalstoffen en hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is de overeenkomst van COD en KOD?

A

Water transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Hoeveel vocht plas je uit?

A

1,5L +/-. De rest raak je kwijt door ademen, poepen en zweten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Van celvocht, weefselvocht en bloedplasma waar zit het meeste vocht?

A

In je cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

Welk verpleegkundig communicatiemiddel/hulpmiddel gebruik ik als ik de eerste hulp bel?

A

S-BAR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat is een ander woord voor bloeddruk?

A

NIBD, tensie en RR.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wat is de SBAR?

A

Situatie Background Assesment Respond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Wat gebruik ik om te controleren of een patient vitaal bedreigd is of niet?

A

EWS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Waar staat EWS vor?

A

Early WArning Scale of MEWS Modified Early Warning Scale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Waar dient de poortader voor?

A

Voedingsstoffen darmen –> lever

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Volgorde van slagaders naar aders bloedsomloop van hart tot hart

A

Aorta - grote arterien - kleine arterien - arteriolen – capillairen – venulen - kleine venen- grote venen -vena cava

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Welke vaten kunnen aan dilatatie en constrictie doen?

A

Arteriolen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Functie van dilatatie of constrictie arteriolen?

A

Zo kan er geregeld worden welke gebieden afhankelijk van de situatie van bloed worden voorzien.
Vb rennen : meer bloed benen, minder darmen. Liggen : meer bloed darmen, minder benen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Van waaruit kom de vena cava superior?

A

Hoofd, hals en armen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Van waaruit komt de vena cava inferior?

A

De rest van het lichaam(onderlichaam)

77
Q

Verklaar de stroomsnelheid van de vaten

A

Aorta tot capilaire stroomsnelheid neemt af. Ten hoogte van capilairen snelheid bijna stil. Capilaire  vena cava stroomsnelheid neemt toe. Maar bereikt niet meer de snelheid aan het begin aorta.

78
Q

Wat is de windketelfunctie?

A

vermogen van de slagader om mee te bewegen met het aangeleverde bloedvolume die hij krijgt aangeleverd om geen tegendruk te bieden en dus de snelheid te behouden.

79
Q

Wat is de apex?

A

De punt van het hart, wijst naar links

80
Q

Wat is het sternum?

A

Het borstbeen

81
Q

Wat is het mediastinum?

A

Ruimte tussen de longen in. Hierin ligt het hart en de trachius.

82
Q

Wat is het endocard?

A

De binnenkant van het hart

83
Q

Wat is het myocard?

A

De spierwand van het hart

84
Q

Wat is het epicard?

A

Het epicard is een vlies dat het myocard omgeeft. Het is tevens de binnenlaag van het hartzakje (pericard). De wand van het hart bestaat uit drie lagen. Vanuit de hartholte: het Endocard (endotheel), het myocard en het epicard.

85
Q

Wat is het pericard?

A

Het hartzakje

86
Q

Uit welke drie lagen bestaat de wand van het hart

A

Epicard –> Myocard –> Endocard

87
Q

Wat zijn de 4 hartkleppen?

A

 tricuspidalisklep (AV-klep) 3 vliezen
 mitralisklep/ bicuspidalisklep 2 vliezen
 aortaklep
 pulmonaire klep

88
Q

Hoeveel liter bloed heb je?

A

5-6L

89
Q

Wat is Albumine?

A

Eiwit, watertransport, COD, terugresorptie

90
Q

Waar wordt Albumine geproduceerd?

A

In de lever

91
Q

Hoeveel stollingsfactoren hebben we ongeveer?

A
  1. Waarvan 12 van belang als er een mist gaat de stollingscascade mis
92
Q

Waarom heeft een erythrocyt de vorm die hij heeft?

A

Deukje voor een groter oppervlak, flexibel, dun vliesje dus makkelijk stofuitwisseling

93
Q

Wat is het hematocriet?

A

Percentage rode bloedcellen in het bloed

94
Q

Heeft iemand die gedehydrateerd is een hoog Ht of laag?

A

Hoog, vanwege het verminderde bloedvolume

95
Q

Waar zit het mediastinum?

A

Achter je borstbeen. Ruimte rondom longon waar je hart zich bevind

96
Q

Welke bloedvaten hebben het grootste oppervlak?

A

De cappilairen (haarvaten)

97
Q

Welke aders bevatten het meeste bloedvolume?

A

De veneuze kant

98
Q

Welke bloedvaten kunnen het beste verwijden en knijpen?

A

De arteriolen

99
Q

Wat is het slagvolume?

A

Die hoeveelheid bloed die per slag wordt uitgepompt

100
Q

Wat is een normaal Hb?

A

Vrouwen: 7,5-10
Mannen: 8,5-10

101
Q

Wat heb je bij een laag Hb?

A

Anemie (bloedarmoede)

102
Q

Wat is er aan de hand bij leukemie?

A

Een sterke groei van onrijpe leukocyten. Je hebt er dus veel genoeg maar je hebt er niets aan. Je kunt de ziekte hebben in je lymfen of in je beenmerg.

103
Q

Wat is vasodilatatie?

A

Vaatverwijding

104
Q

Hoe kun je veneuze en arteriele trombose onderscheiden?

A

Wit bij arteriel en rood bij veneus. Bij arteriel komt er geen bloedvoer dus wit er achter. Bij veneus wel bloedtoevoer maar de bloed in het been kan niet meer weg in het been.

105
Q

Wat is de Pre-load?

A

-voorbelasting inhoud van de kamer voor de contractie
-in belangrjke mate bepaalde door de veneuze return
-en dus afhankelijk van:
 Vasoconstrictie / vasodilatatie venen
 Spierpomp
 Kleppen
 Adempomp
 Arteriepomp

106
Q

Wat is de afterload?

A

-nabelasting = de weerstand waartegen hart moet uitpompen (door het vaatnetwerk)

107
Q

Wat is de perifere weerstand?

A
  • weerstand die bloed ondervindt door vaten

- In belangrijke mate bepaald door de arteriolen

108
Q

Wat is de Cardic output?

A

HMV. Hoeveelheid bloed dat het hart in een minuut rondpompt

109
Q

Waar hangt het HMV/cardic output van af? (5)

A
  1. Frequentie
  2. Contractiliteit
  3. Pre-load
  4. Afterload
  5. Perifere vaatweerstand
110
Q

Wat is de Frank Starling curve?

A

Hoe meer bloed het hart aangeboden krijgt  hoe meer het hart uitpompt/ harden samen trekt
Hoe verder je een elastiek uitrekt hoe harder hij terug veert.

Tot op een punt het max. dan kan het hart de aanvoer niet meer verwerken en blijf alles in de file staan voor het hart.

Relatie tussen pre-load (bloedaanvoer) en linkerventrikelfunctie (contractiekracht vertikaal van li-ventrikel)

111
Q

Wat meet je met het ECG?

A

De elektrische prikkelgeleiding van het hart.

112
Q

Wat is de volgorde van de prikkelgeleiding in het hart?

A

1) Sinusknoop –> boezems –> av knoop; remt prikkel af en vertraagd deze omdat hij wil dat de onderste delen van het hart zijn gevuld voor het hart contraheert.–> 4) bundle van hiz –> 5) purkinjevezels

113
Q

Waarom gaan de prikkel van onder naar boven door het hart heen?

A

Omdat de ventrikels contraheren het bloed wordt van onderaf naar boven geknepen omdat je daar de vaten hebt zitten.

114
Q

Wat zijn anastamosen?

A

Een verbinding tussen twee bloedvaten.

115
Q

Wanneer stroomt er vers bloed vanuit het hart naar de kranssalgaders?

A

Tijdens de diastole.
Als de ventrikels knijpen gaat er met heel veel kracht bloed de aorta in de aorta klep wordt opgengedrukt (de 2 vliesjes). Met de ingang van de coronaire arterien die worden dichtgedrukt door de vliezen van de aorta en de kracht van de bloedstroom in de aorta. Na de uitpomping sluit de aortaklop. Dan stuitert er een beetje bloed terug uit de aorta de coronaire vaten in. Er stroomt dus tijdens de diastole bloed de coronaire aders in de rustfase. In de systole wordt het bloed krachtig de aorta in gepompt dan kan het niet de coronaire aders in.

116
Q

Wat zijn de coronaire arterien?

A

De kransslagaders

117
Q

Waaruit ontspringen de coronaire arterien?

A

De aorta.

118
Q

Waarop komen de coronaire arterien terug uit bij het hart?

A

Rechter atrium

119
Q

Waarom liggen de coronaire arterien op het hart en niet in de wand van het hart?

A

Omdat elke keer dat het hart contraheer het hart zichzelf van bloed zou ontzien doordat de vaten worden dichtgeknepen

120
Q

Waar is de zuurstofvoorziening van het hart van afhankelijk?

A

Toevoer en verbruik

121
Q

Wat bepaald de zuurstof toevoer naar het hart? (2)

A

Hoeveelheid aangeleverd bloed, verzadigd hb

122
Q

Welke factoren bepalen het zuurstofverbruik van het hart?(4)

A

(1) Veneus aanbod: hoe meer bloed het hart aangeboden krijgt, hoe meer en hoe harder het hart moet pompen –> meer O2 nodig
(2) Vaatweerstand: hoe meer weerstand wordt ervaren –> meer O2 nodig
(3) Hartfrequentie; Meer kloppen meer energie/O2 nodig
(4) Contractiliteit; Bij een groot aanbod contracteren en extraheren kost veel energie

123
Q

Wat gebeurt er bij links decompensatio cordis?

A

Bloed blijf hangen bij je longen. Want bloed aangeleverd vanuit de longen in de linker harthelft in het boezem. Het ventrikel pompt het normaal weg, dit lukt niet dus er is een opstopping voor de ingang in het hart. Hierdoor blijft het in de longen achter en houdt het daar vocht vast omdat het niet snel genoeg weg kan.

124
Q

Wat gebeurt er bij rechts decompensatio cordis?

A

Vochtophoping benen, perifeer oedeem.

125
Q

Bij decompensatio rechts zie je eerder benauwdheid dan bij links? Ja of Nee

A

Nee

126
Q

Wat is ACS en wat valt hieronder

A

Acuut Coronair Syndroom. Zowel myocardinfarct als angina pectoris.

127
Q

Waar hoopt het bloed zich op bij decompensatio cordis links?

A

In de longader, daardoor ook in de longen en daar vocht vasthouden

128
Q

Wat zijn belangrijke parameters die ik kan nagaan bij decompensatio cordis links?

A

Hartslag, Saturatie

129
Q

Wat zou je aan diagnostiek doen om zeker te weten dat het decompensatio coedis links is?

A

X-ray longen, bloedprikken

130
Q

Verpleegproblemen bij DC links?

A

Snel moe, benauwd

131
Q

Parameters bij decompensatio cordis rechts?

A

Pitting, gewicht, diurese, huidturgor (spanning)

132
Q

Wat is hypertensie?

A

Verhoogde arteriele bloeddruk

133
Q

Wat is bloedserum?

A

Dan is het fibrinogeen verbruikt door cellen samengeklonerd

134
Q

Wat is de von willenbrand factor?

A

Stollingscascade onderdeel bloedplaatjes

135
Q

Wat is een hematoom?

A

Een blauwe plek

136
Q

Wat geeft een ECG weer?

A

De elektrische activiteit van het hart

137
Q

Hoeveel bloed heb je?

A

5-6

138
Q

Wat is een pericard?

A

De buitenstelaag van het hart, het hartzakje. Beschermt het hart zodat het geen schade oploopt

139
Q

Waar zit je mitraalklep?

A

Linkerzijde van het hart?

140
Q

Welke AV- kleppen hebben we en waar bevinden deze zich?

A

Mitraalklep (links) en tricusbidalusclep ( rechts) tussen de atria en de ventrikels

141
Q

Welke halvemaanvormigekleppen hebben wij?

A

Aortaklep en longslagaderklep

142
Q

Noem 3 soorten embolien

A

Vetembolie, luchtembolie en bloedpropembolie

143
Q

Wat is de meest voorkomende anemie?

A

Ijzertekort

144
Q

Wat is pus?

A

Dode leukocyten + bacterien

145
Q

Waarom bestaat de stollingscascade uit heel veel verschillende stappen?

A

Veiligheid

146
Q

Wat is een goed woord voor bloedverdunner?

A

Stollingstijdverlenger

147
Q

Je patient heeft een trombus en deze schiet lost dan is het een ….

A

embolie

148
Q

Wordt een herseninfarct veroorzaakt door een veneuze of arteriele embole?

A

Arteriel

149
Q

Kan een trombosebeen zorgen voor een herseninfarct?

A

Nee, dit blijft in de longen steken. Als het erg klein is en er door heen zou kunnen zou het niet schadelijk zijn.

150
Q

Mvr. Jansen heeft een trombosebeen. Is de kans groter dat ze een longembolie heeft dan een herseninfarct of hartinfart?

A

Ja

151
Q

Wat zijn de 4 typen medicatie bij hypertensie?

A

(1) Betablokkers
(2) Diuretica
(3) Alfablokkers/ Caliumantagoniten
(4) ACE-remmers en angiotensine 2 antagonisten

152
Q

Hoe werken betablokkers?

A

bezetten adrenalinereceptoren. afname hartslag verminderd hartvolume door remming sympatisch zenuwstelsel. Zowel hartfrequentie als slagvolume nemen af door betablokkers. Nadeel:moe bij inspanning hart kan niet meer snel kloppen, depressie,imporentie

153
Q

Hoe werken diuretica?

A

Remming terugresorptie in niertubili verhoogde urineproductie. meer plassen afname volume circulatie xds afname slagvolume.

154
Q

Hoe werken Alfablokkers/ calciumantagonisten?

A

Vaatverwijding verlaging perifere weerstand.
Bv. Docazocine (cadura) bezetten noradrenaline receptoren.  remming vasoconstrictie sympathisch zenuwstelsel.
Calciumantagonisten bv nifedepine (adalat) :verminderen calciuminstroom nodig voor samentrekking spiervezels  remmen concentratie gladspierweefsel vaatwand

155
Q

Hoe werken ACE-remmers en angiotensine 2anagonisten?

A
  1. ACE-remmers enalapril en lisinopril: verminderen vorming angiotensine 2 door blokkeren/remmen Angiotensine converting enzyme.  minder angiotensine 2  minder vasoconstrictie en minder aldosteron
  2. Angiotensine 2 receptorblokkers (losartan en valsartan): blokkeren receptoren in bloedvaten en bijnieren. Hoeveelheid angiotensine 2* blijft gelijk maar effecten (vasoconstrictie en aldosteron) geremd.

beide 1+2 zijn tevens diuretica naast hun vaatverwijdende eigenschappen

156
Q

Oorzaken hypertensie

A

Oorzaken
essentiele (primaire) hypertensie. = oorzaak onbekend vb.stress of zout  90% gevallen
secundaire hypertensie = oorzaak bekend:  10% gevallen
 renaal=nierfalen; toegenomen vochtvolume hhoopt zich op,zitdeels in circulatie bloeddruk stijgt, ook in weefsels waardoor gewichtstoename ofoedeem
 renovasculair (stenose nierarterie); teveel renine, angiotensine en aldosteron.  vasoconstrictie en meer zout vasthouden. Meer vocht vasthouden.
 bijnierafwijkingen(overproductie stresshormonen)
 coarctatio aortae (vernauwing aortaboog) aangeboren, hier hogere bloeddruk
 zwangerschapshypertensie (abnormale reactie op foetus) vasoconstrictie door reactie op weefsel

157
Q

Wat is hypertrofie?

A

Het gespierder worden van het myocard

158
Q

Gevolgen van hypertensie?

A

-Dubbel ongunstig zuurstofbalans myocard. 1) Myocard krijgt hypertrofie (wordt gespierder) om tegen de hoge bloeddruk in te pompen. Dikkere hartspier verbruikt meer zuurstof dan normaal.2)bevordert artherosclerose dus ook coronair sclerose.  minder O2 in het myocard. 1+2:Zuurstoftbehoefte neemt toe bij hypertrofie en zuurstof aanbod neemt af door coronair sclerose.
Hypertensie  myocardinfarct
-Nierschade, hersenschade en netvliesschade

159
Q

Komt decompensatio cordis vaker rechts of links voor?

A

Links

160
Q

Oorzaken links decompensatio cordis?

A

 Myocardinfarct/ischemie links (hartinfarct afgestorven hartspierweefsel/zuurstofgebrek)
 Ritmestoornissen (te traag, te snel, te onregelmatig)
 Myocarditis/myocariopathe (hartspierontsteking/hartspierziekten)
 Mitralis- en aortaklepgebreken
 Aangeboren hartgebreken (septumdefecten, transposities)
 Overvulling (nierfalen of te veel infusie)
 Hypertensie (hoge bloeddruk)
 Anemie (bloedarmoede

161
Q

Verschijnselen links decompensatio cordis?

A

Stuwing in linkerboezem, longader en uiteindelijk longen zelf.  druk in pulmonale haarvaten neemt toe  vocht wordt naar de longblaasjes gesperst.  belemmert diffusie
 dyspnoe (kortademigheid) ‘vocht achter de longen’
 Benauwdheid door longstuwing. Neemt toe bij platliggen want dan meer bloed bij de overvolle longen. ——Piepende of rochelende ademhaling
Blauw door zuurstofgebrek
Astma cardiale: kortademig met een piepende ademhaling en wil rechtop zitten
 longoedeem.
Grote kans op longontsteking door vochtige omgeving voedingsbodem bacteriën
Moeilijker slijm ophoesten door zwelling luchtwegen en vermoeidheid

162
Q

Oorzaken decompensatio cordis rechts?

A

 Hartinfarct/ischemie R
 Ritmestoornissen
 Myocarditis/myocardiopathie
 Aangeboren hartgebreken
 Tricuspidalis- en pulmonalisklepgebreken
 Overvulling (door nierfalen of te veel infusie)

163
Q

Wat is de multidisciplinaire aanpak bij hartfalen?

A

Multidisciplinaire hartfalenteams kunnen bestaan uit verpleegkundigen, cardiologen, huisartsen, praktijkondersteuners, fysiotherapeuten, diëtisten, psychologen, geriaters, verpleeghuisartsen, apothekers en anderen.

164
Q

Wat is het depolariseren van de cel?

A

Positief laden

165
Q

Wat is contractiliteit?

A

hoe krachtig/ver iets kan uitrekken en krachtig terug veren(samentrekken). Hart, vaten(elastiek)

166
Q

Wat is systolisch falen?

A

Verminderde pompkracht

167
Q

Wat is diastolisch falen?

A

Moeite met vullen

168
Q

Wat is angina pectoris?

A

Druk op de borst

169
Q

Wat is ischemie?

A

Zuurstoftekort in de weefsels

170
Q

Wat is de grootste lichaamsslagader?

A

De aorta

171
Q

Wat is een arteriool?

A

Kleinste slagader voor de haarvaten. Kunnen goed verwijden en vernauwen

172
Q

Wat is een ander woord voor semilunaire klep?

A

Halvemaanvormige klep

173
Q

Wat is het endocard?

A

Binnenste laag van het hart

174
Q

Hoe hoog is COD aan het begin van het haarvat bij een gezonde patient?

A

25

175
Q

Hoe laag is het COD aan het einde van het haarvat bij een gezonde patient?

A

25

176
Q

Hoe hoog is de bloeddruk aan het begin van het haarvat bij een gezonde patient?

A

35

COD < RR daardoor filtratie

177
Q

Hoe hoog is de bloeddruk aan het einde bij een gezonde patient?

A

<25 daardoor water terugresorptie

COD > RR

178
Q

Wat is de ALTIS?

A

WoodbeoordelingAart Locatie Intensitieteit I Samenhang

179
Q

Hoe kan een klepstenose = klepverharding of een lekkende klep bijdragen aan hartfalen?

A

Delen van het hart moeten harder gaan samenknijpen om het bloed op zijn plek te rijgen, Hoe harder het hart moet pompen hoe meer spiert hij vormt hoe stugger hij wordt.
Drukopbouw bloedverlies doordat de klep niet goed kan sluiten en dus harder moet pompen.

180
Q

Hoe kan hypertensie bijdragen aan hartfalen?

A

Het hart moet harder werken bij een hoge bloedDRUK. Hart moet het opvangen verwerken en wegpompen daardoor is extra arbeid nodig tov een normaal hard. Hoe harder pompen  hoe meer spier  hoe stugger

181
Q

Hoe kan roken of vet eten bijdragen aan hartfalen?

A

Vetachtige afzetting binnenkant ader  hogere bloeddruk en dichtslippen
1) Dichtslipping ader  infarct
2) Hoge bloeddruk
Kransslagader gaan dicht zitten door dichtslipping  hart geen zuurstof  littekenweefsel niet effectief  hartfalen

182
Q

Wat is Nycturie?

A

Nachtelijk plassen symptoom bij RDC. liggen is goed!

183
Q

Waarom moet iemand met rechtsdecompensatio juist snachts plassen?

A

Als je staat blijf je het oedeem in stand houden. Als je gaat liggen neemt het oedeem in de benen af en dat komt omdat het weer kans krijgt op terugresorptie in de bloedbaan.

184
Q

Wel of niet liggen bij Nycturie?

A

Wel

185
Q

Wel of niet liggen bij kriebelhoest?

A

Niet gaan liggen.

186
Q

Wat is astma cardiale?

A

aanval benauwdheid door LDC

187
Q

Wat zijn symptomen van astma cardiale?

A
	Benauwdheid bij platliggen LDC
	Ernstige kortademigheid (dyspnoe)
	Ophoping oedeem buiten longcapillairen
	Gevolg van linkerventrikelfalen
	Vaak ’s nachts (liggen)
188
Q

Wat is backward failure?

A

Backward failure: voor een van de harthelften blijft bloed staan (achter het hart) LDC RDC

189
Q

Wat is forward failure?

A

het hart krijgt het bloed niet goed weggepompt (naar voren) hart pompt onvoldoende bloed rond (laag HMV cardiac output) Bijv myocardinfarct of ventrikelfibrilleren. Hierna volgt decompensatio cordis.