Pathologie Flashcards

Pathologie

1
Q

Mucocilliary clearance

A

⦁ De mucus doet dus alle mogelijke pathogenen plakken in de visceuze mucuslaag.
Bestaat uit twee lagen:
⦁ Onderste laag: Hydrofiel

⦁ Bovenste laag: Visceus en kleverig

⦁ De epitheelcellen gaan allerlei stoffen produceren: ‘antibiotica’ (werkt bacteriedodend)→anti-microbiële peptiden, ROS (reactive oxygen species).

⦁ Epitheelcellen produceren pro-inflammatoire cytokines bij signaal van schade:
⦁ IL-8 (trekt ontstekingscellen aan–> doden potentiele ziekteverwekkers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Congenitale afwijkingen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Brachycephalic Airway Syndrome

A
Luchtwegen hypoplastisch (te kort), maar de rest normale grootte  
Zacht gehemelte te lang in verhouding  Tijdens inspiratie w er getrokken aan mucosa ademhalingswegen 
⦁	beschadiging mucosa = oedeem & protrusie van de laryngeale ventrikel + larynx kan inklappen tijdens inspiratie (moment van apnee)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Dorso-ventrale afplatting van de trachea: verlengd ligamentum tracheale

A

Ligamentum tracheale te lang. Wanneer die te lang is, zullen die ringen meer openstaan en makkelijker kunnen worden afgeplat (vooral hondendwergrassen en heel kleine paardenrassen )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ciliaire dyskinesie

A

Ciliaire dyskinesie: ontbreken van het centraal microtubuli doublet
cilliën bewegen niet mucus zal niet naar boven worden geduwd pneumonie (ook al zitter er geen pathogenen in) in laagst gelegen delen van de long

Gaat gepaard met situs inversus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stofwisselingsstoornissen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stofwisselingsstoornissen Rol van het mucociliair apparaat bij epitheelschade

A

Naar larynx toe: veel mucus

Dieper in de bronchen: meer opgeloste stoffen (hier gebeurt detoxificatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Afweermechanismen in het ademhalingsstelsel

A

⦁ Mucociliair clearance apparaat: trilharen bewegen in de hydrofiele laag van de mucus

⦁ Neutrofielen transmigreren (diapederen) en fagocyteren in het lumen

⦁ Fibronectine (eiwit) in de mucus bindt aan pathogenen, hierdoor aggregeren ze en worden ze
makkelijker fagocyteerbaar voor neutrofielen→ondersteuningsmechanisme

⦁ Eigen microbioom (vnl. gram + flora) beschermt door hun metabole activiteit tegen
pathogenen (gram -)

⦁ Partikels > 3 μm: Stimulatie mucusproductie en hoestprikkel→ophoesten mucusbolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In de winter zijn er meer longpathologiën door verschillende redenen:

A

In de winter zijn er meer longpathologiën door verschillende redenen:

⦁ Het immuunsysteem functioneert minder goed

⦁ De temperatuur van de ademlucht is lager →daling temperatuur mucosa →metabole
activiteiten zijn temperatuurgevoelig want enzymes hebben een optimum (vaak rond
lichaamstemperatuur)

⦁ Dieren en mensen kruipen dichter bij elkaar→infectieuze agentia spreiden makkelijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ondermijning afweermechanismen

A

Ondermijnen afweermechanisme
⦁ Pathogenen hechten vast met adhesiefactoren aan trilharen en verlammen deze + gaan toxines produceren en zo de trilharen aantasten
⦁ Epitheelcelbeschadiging: continuiteit van epitheel verdwenen transmigratie van neutrofielen + accumulatie van mucus
⦁ Pathogenen kunnen vasthechten op fibronectine en dit afbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Herstelling epitheel

A

⦁ Naastliggende epitheelcellen gaan afplatten en gat opvullen.
Van hoog cillindirsch naar kubus/plavei
⦁ Stamcellen gaan xxx meerlagig plaveiselepitheel (GEEN trilharen en plaveiselepitheel !!!) Mucocilliaire clearance werkt niet !

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Circulatiestoornissen

A

Bij somiige diersoorten: ademhalingswegen als thermoregulatie
Bij warmte = hyperventilatie + VD in venenplexie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Epistaxis = rhinorhagie = neusbloeden

A

Bv. hond, intermitterend, unilateraal
- Tumor in de neusholte, zeker bij ouder dier
- Allergisch probleem, maar daar verwacht je dat het bilateraal is - Schimmelinfectie in de conchae
Bv. caverneuze pneumonie geeft extreme destructie van het longweefsel →dieren kunnen neusbloeden: acute grote hoeveelheden bloed, bilateraal.
Bv. (vlees)varkens, acuut: Actinobacillus pleuropneumoniae →geeft lokale, hemorrhagische pneumoniehaarden in de long.
Bv. paard, intermitteren, uni- of bilateraal: progressief ethmoïd haematoom→thv het zeefbeen (helemaal achteraan in de neusholte) ontstaat er geleidelijk aan een haematoom dat intermitterend zal bloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ontstekingen

A

Ontstekingen

⦁ Partikels >3 μm geraken niet door de kleine bronchiolen tot in de longalveolen en blijven kleven in de mucuslaag.

⦁ Clearance via de keel.

⦁ Penetratie/diffunderen doorheen de hydrofobe mucuslaag →in contact komen met
onderliggend epitheel.

⦁ Loslaten trilharen = alarmmechanisme→zo kan het pathogeen ook ‘losgelaten’ worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Respiratoir complex

A

Ontsteking komt door een opsomming van meerdere factoren: bacterien, virussen, ammoniak in de lucht, stof, vochtigheid,..
⦁ Mucuslaag: fuctioneert enkel als de glycoproteinnen goed gehydrateerd zijn (dus waterdamp in de lucht)
⦁ Te droog: slechte hydratatie glycoproteinnen
⦁ Te vochtig: condensvorming met virussen en bacterien in de lucht
⦁ Stof: blijft vastplakken in mucus en verstoort de functie + w gefagocyteerd en gaat naar de longaveolen (beschadigt de longalveolen of w gefagocyteerd dan uitstoot en opgebruiken O2 radicalen)
⦁ Chitinase: breekt chitine (exoskelet) van schimmels en gisten af
⦁ Voldoende chitinase-activiteit: breekt celwand schimmels af
⦁ Verhoogde chitinase-activiteit: overgevoeligheidsreactie (bv dampigheid bij paarden)
⦁ Te lage chitinase-activiteit: bij ouder worden schimmels w niet meer afgebroken en stapelen op in de longen= longfibrose en sclerose
Dieren die in het begin van hun leven een eosinofiele reactie hadden (overgevoeligheid), evolueren op latere leeftijd naar een fibrineuze reactie (longfibrose).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ontstekingsproces

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Ontstekingsproces

A
Eerst vasculaire fase dan cellulaire fase
Acuut: neutrofielen + macrofagen
Chronisch: macrofagen
Veel cellulaire fase: etter
Veel macrofagen: granuloom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Acute ontstekingen

A

⦁ Katarrhale ontsteking houdt de vasculaire en microscopisch cellulaire fase in (zolang er macroscopisch geen etter zichtbaar is). De weefsels zien rood. Vnl. bij virusinfecties.

⦁ Etterige ontsteking met mucopurulent exsudaat: etter is vermengd met mucus. Bestaat vooral uit dode neutrofiele granulocyten.

⦁ Haemorrhagische ontsteking wanneer de permeabiliteit van de bloedvaten toeneemt en het bloed bijgemengd wordt met het exsudaat en dit er zeer bloederig kan uitzien. Is niet makkelijk te onderscheiden van een neusbloeding. Bij konijnen→Rabbit Hemorrhagic Disease (RHD).

⦁ Etterig-ulceratieve = errosieve ontsteking kan al een mogelijke oorzaak aanwijzen. Rund→Boosaardige Katarrhaalkoorts.

⦁ Dyfteroïd = pseudomembraneus beleg zit vast op de onderliggende weefsels en wordt geassocieerd met herpesvirus.

⦁ Necrotiserende ontsteking. Jong rund met diepe necrosehaarden thv de larynx→necrobacillose, hierdoor wordt de larynx heel smal en heeft het dier erge ademnood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Chronische ontstekingen

A

COPD bij paarden(= dampigheid)
Schimmel bindt op IgE mastcel histamine vrijstelling influx eosinofiele granulocyten verergert problematiek = vicieuze cirkel
BH: hoge dosis langwerkende glucocorticosteroïden om influx eosinofielen tegen te gaan

Gevolg(astma): Constrictie bronchiale klieren + dikkere spierlaag rond bronchiolen + continue activatie slijmbekercellen = klieren w groter +overmatige productie mucus
⦁ Vernauwing bronchiolen: expiratie w actief process
⦁ Emfyseem = zones overvult met lucht
⦁ Atalectase = zones zonder lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pathogenese en evolutie van chronische ontstekingen

A

Kenmerken als ontsteking van acuut naar chronisch gaat (je ziet vooral de deformaties)
⦁ Hypertrofie van de gladde spieren

⦁ Epitheelmetaplasie: epitheel is herhaaldelijk beschadigd geweest→wordt meerlagig

⦁ Meer slijmvorming

⦁ Fibrose van de propria en de submucosa

⦁ Stenose

Secundaire effecten
:
⦁ Follikelvorming (georganiseerd lymphoid weefsel)
⦁ Peribronchiolaire cuffing (= mantel van lymfoïde aggregaten rond de bronchen en bronchiolen, zorgt ook voor vernauwing.
⦁ Oblitererende bronchiolitis: extreme veel cuffing dat bronchen w dicht geduwd Geeft atelectase
⦁ Atrofie bovenliggend epitheel (enkel nog meerlagig plaveiselepitheel)
⦁ Atrofie onderliggende structuren: bv atrofische rhinitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Uitbreiding naar aanliggende structuren

A

Uitbreiding naar aanliggende structuren
⦁ Ontsteking van de diepe luchtwegen→longen. Ontsteking van de bronchiolen, dit geeft een witte stippen uitzicht aan de longen.

⦁ Ontsteking van de neusholte→sinussen (kan ook via tandalveolen) (predisponerend: smalle sinusholtes wat draineren moeilijk maakt)
⦁ Ontsteking keel buis van eustachius en diverticulum tubae auditivae (luchtzak paard)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Groeistoornissen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Cornage = laryngeale hemiplegie

A

Unilaterale verlamming stemband, gepaard met larynxspieratrofie
w veroorzaakt door n. laryngeus recurrens
Paarden kunnen stembanden niet meer wegtrekken bij inspanning en hebben verminderde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Pseudotumoren (poliepen)

A

Massa die uitpluit in een hol organ.
Chronisch productieve ontsteking die uitstulpt, kan obstuctie geven
(vaak bij de kat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

HET LONGPARENCHYM

A
Pneumocyt I: 
⦁	dunne plaveiselepitheel
⦁	O2 uitwisseling  epitheel mag dus niet verdikken
⦁	Gevoelig voor pathogenen
Penumocyt II
⦁	Kubische cellen
⦁	Produceren surfactant 

Regeneratie: Eerst pneumocyt II (kubisch epitheel: geen O2 uitwisseling) dan pneumocyt I

Ontsteking: neutrofielen breken elastine af (als er nieuw elastine w gevormd is deze niet functioneel, want vormt geen 3D netwerk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Aangeboren afwijkingen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Melanosis maculosa:

A

Lobuli die zwart is door ophoping van melanocyten niet volledig gemigreerd van crista neuralis naar stratum basale/haarfollikels. De cellen zijn actief (niet altijd)
Abnormale lokalisatie van actieve melanocyten = melanosis
⦁ (vaak bij kalveren in de longen. Niet bij volw koeien, want in apoptosis gegaan)
⦁ Bij paarden in Perineum -> kan tumeraal worden
⦁ Kan tumeraal ontaarden en duwen op zenuwen en/of ruggenmerg
Geen pathogene betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Stofwisselingsstoornissen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Puimsteenlong

A

Co2 + H2O = zuur
Zuur wordt afgegeven en er blijft een base over (longen w alkalisch) Calciumzouten gaan neerslaan in basisch milieu = verkalking long (enkel als er verhoogde conc Calcium in bloed/interstitium is.

Oorzaak:
Renale secundaire hyperparathyroïdie –> toename parathormoon: mobiliseert calcium uit het skelet –> verhoogde calciumconcentraties in het bloed en interstitium.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Atelectase

= geen lucht in longen

A

Geen lucht in de longen = atelectase. Dit kan ontstaan bij het levende dier: kleine long, of bij neonatus die nog niet heeft geademd: zware, grote long die blauwachtig is.

Bij foeti verbinding tussen kleine en grote circulatie Longen zitten nog vol met amnionvocht (als neonati nooit ademt zal long zwaar zijn en gevuld met vocht) Vocht w eruit geperst door druk van bekken moeder (bij keizersnede -> neonati helpen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Compressie atalectase Hydrothorax

A

Mesotheelcellen produceren vocht op viscerale en parïetale pleura t.o.v. te laten bewegen bij over productie = hydrothorax
Longen kunnen dan niet volledig meer uitzetten tijdens inspiratie (compressie atalectase door

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Compressie atalectase

Chylothorax

A

Compressie atalectase door ruptuur ductus thoracicus (groot lymfevat)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Compressie atalectase

Haemothorax

A

Stollingsstoornis, tumor van de endotheelcellen (vaak aan hartbasis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Compressie atalectase

Pyothorax

A

Etter door etterige pneumonie (zeldzaam)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Oppervlakkige slachtatelectase

A

Bleke zones en rode, ingevallen zones die oppervlakkig zijn. Dit ontstaat doordat bij het slachtproces de borstholte in één keer wordt opengemaakt en de buitenste longalveoles ineens collaberen. Vindt je dus enkel tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Emfyseem –> te veel lucht

A

Te veel lucht alveoles w verder uitgerokken dan hun max capaciteit.
Bij emfyseem ontstaan er microscheurtjes in de interlobulaire septa v. d. alveolen (elastine en collageen) Geen spontane terugkeer naar hun oorspronkelijke vorm (uitademen geen passief process meer)
Uitzicht: bleke lichte longen met afgeronde randen ipv scherpe

Graden:
Alveolair emfyseem (lucht zit nog in alveolen, geen scheuren) > Interstitieel emfyseem (alveolaire wand scheurt, geen verversing meer van de lucht) > Subpleuraal emfyseem > Bulleus emfyseem (gigantische blaas in longparenchym bv door Respiratoir Synctitiaal virus rund
Compensatoir emfyseem: rond de pneumonie harden (donkerrood, vast) is er alveolair emfyseem (bleek, opgeblazen)
Ontstaan
Subobstructie luchtwegen (kan larynx zijn of bronchen (astma bij kitten)

Inspiratie: lukt wel want actief process
Expiratie: lukt niet, want passief process om de lucht eruit te krijgen is er een positieve druk nodig (lumen van bronchiolen nog nauwer)
⦁ Vicieuze cirkel

Ontstaan
Subobstructie of afbraak elastine.
Neutrofielen breken elastine af door proteolytische enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Anthracose

A

zwart-grijze stippeltjes in de longen: stof- en roetdeeltjes die ingeademd zijn
(koolstofpartikels soms gefagocyteerd door macrofagen en migreren naar lymfeknoop donkere lymfeknoop)
Is inert, geen pathogenese

38
Q

Circulatiestoornissen

A
39
Q

Oedeem

A

Bij hartinsufficiëntie: (hart pompt veneuze bloed niet goed weg) hydrostatische druk in de bloedvaatjes neemt toe oedeem in alveolen
(nooit oedeem in de lever, want heeft kapsel)

Spumeus vocht
Als het oedeem is gemengd met eiwit (Bij inspanning -> schuimvorming door denaturatie v.d. eiwitten). Schuim kan uit de neus lopen

40
Q

Verstoorde ventilatie/perfusie verhouding

A

Verstoorde ventilatie/perfusieverhouding als dier ligt.
Onderste long zal meer bloed krijgen.
Bij operaties dieren wisselen van kant

41
Q

Haemorrhagisch infarct

A

Longen hebben collaterale circulatie.
Wanneer er een infarct ontstaat zal de collaterale arterie nog bloed aanvoeren, maar O2 is onvoldoende
Gevolg:
O2 voorziening is onvoldoende en je krijgt paralyse van de sphincters en dus passief opvullen van heel het capillair net met O2-arm bloed
Oorzaak:
Bij terminale kankerpatiënten met tumorembolie in de kleine takjes
Uitzicht
Dik en bloedrijke longen.

42
Q

Longbloedingen

A

Longen gaan makkelijk bloeden door de negatieve druk. Dus bij algemene bloedingsneigingen zie je vaak de bloedingen in de eerste plaats in de longen.

43
Q

Ontstekingen

A
44
Q

Pathogenese van de pneumonie

A

Stof w gefagocyteerd door alveolaire macrofaag uitstoot pro-inflammatoire signaalmolecules
Necrose induceert ontsteking door:
➔Vorming van alarmines

➔Vorming van afbraakproducten van membranen, hierin zit arachidonzuur (vetzuur) dat wordt omgezet in prostaglandines die de ontsteking in gang zetten en versterken
Pathogenese
Laagje op alveoles (verstoorde O2 uitwisseling) verlaagde O2 spanning in arteriële bloed w geregistreerd in het ademhalingsstelsel dyspnea als gevolg, maar GEEN HOEST

Caverne
Doordat neutrofielen proteases produceren die collageen afbreken zullen de eiwitten worden afgebroken (kan soms bij erge etteruge pneumonie)

45
Q

Longpatronen EXAMEN

A

Macroscopisch
⦁ Cranioventraal: Bacteriën via de bronchen hechten vast en koloniseren via trilhaarepitheel evt loslaten trilharen mucus zakt naar beneden uitbreiding bronchitis bronchiolitis bronchopneumonia
Cranioventraal: Laagste longdelen zijn eerst aangetast = aërogene bronchopneumonia

⦁ Dorsocaudaal: haematogene oorsprong (pathogen via bloedbaan binnengekomen)

⦁ Diffuus patroon: (zelden) enkel bij zeer virulent agens. Kan aerogeen of haematogeen zijn

⦁ Multifocaal patron: random verspreide letsels. Meestal tumor metastasen (of metastasen van bacterie-embolies of granulomen)

⦁ Solitaire nodule: primaire longtumor (of vreemd voorwerp of lokaal abces)
Microscopisch
Luchtwegoriëntatie: ontstekingen in de bronchen en de aansluitende alveolaire gangen
⦁ Bronchopneumonie →aerogeen

⦁ Broncho-interstitiële pneumonie →uitbreiding naar het interstitium (interalveolaire en -
lobulaire septa)

⦁ Pneumoconiosen→ingeademde, irriterende partikeltjes (bv. stof); ev. vorming granulomen

⦁ Allergische vorm

Interstitiële pneumonie: haematogeen→ontsteking interalveolaire en -lobulaire septa • Acuut
• Chronisch

46
Q

Vormen van pneumonie

A

ARDS = Acute Respiratory Distress Syndrome = Longjacht

ARDS = Acute Respiratory Distress Syndrome = Longjacht

Probleem met O2 uitwisseling: alveoles gaan overmatig uitrekken alveole wand gaat scheuren emfyseem ook interstitieel
Dieren 1st perfect normal, dan acute ademnood

Klassieke vormen: veroorzaakt door een combinatie van abiotische factoren, immunogene
componenten en infectieuze agentia

⦁ Katarrhale pneumonie = meest acute vorm

Uitzicht: longlobuli donkerrood tot blauw + daartussen kleine bleke lobuli + compensatoir emfyseem
⦁ Etterige pneumonie = meer neutrofielen

Uitzicht: etter door bacterien die neutrofielen aantrekken
Ernstig: sterfte
Chronisch: chronisch abcederende pneumonie (kapsel vorming die geleidelijk aan dikker wordt
(Rund: Trueperella pyogenes; Paard: Rhodococcus/ Streptococcus; Konijn: Pasteurella)
⦁ Fibrineuze pneumonie

Rood, mat, ‘droog’ uitzicht door het netwerk van fibrine ( katarrhaal: rood en glanzend ‘nat’).

⦁ Fibrineus-necrotiserende pneumonie

Ergere evolutie van de fibrineuze pneumonie.

⦁ (Focale) necrotiserende pneumonie = typisch herpesvirus

Afgelijnde necrosehaarden.

⦁ Gangreneuze pneumonie

Verrotte, groen-zwarte, pappige longen. Meestal een verslikkingspneumonie: maaginhoud is naar boven gekomen en ingeademd, bacteriën in het voedsel en de aciditeit zorgen voor het gangreen.

Chronische pneumonie
⦁ Visna-Maedi = Zwoegerziekte
Retrovirus dat verdichting geeft door een zeer celrijk aspect, ‘zware’ longen. Oudere schapen die alsmaar ergere dyspnee vertonen.

⦁ Allergische broncho-alveolitis →COPD paard

Door de massale bindweefseltoename en mucusopstapeling zijn de longen zwaar en volumineus geworden. Door het collageen zien de longen wit, er zijn indeukingen van de ribben omdat er geen elasticiteit meer is en het volume ze er tegen drukt. In plaats van normale alveolen heb je ‘gaten’, dit zijn emfyseemzones. Deze worden omgeven door bindweefsel.

⦁ Granulomateuze pneumonie
Multiple solitaire nodules: witte duidelijk omschreven volumineuze haarden (lijkt op tumoren, maar hier grotere omschreven harden)

47
Q

Het spijsverteringsstelsel

A
48
Q

DE MONDHOLTE

A
49
Q

Aangeboren afwijkingen

A

⦁ Cheiloschisis = hazenlip (spleet tussen mondholte en neusholte)

⦁ Palatoschisis = gespleten gehemelte (verbinding tussen mond en neusholte) melk uit neus bij zogen

⦁ Brachygnatia superior/inferior: te korte boven-/onderkaak (malocclusie, waardoor tanden niet gelijkmatig afslijten)

⦁ Epitheliogenesis imperfecta: zones in de mondholte, tong, verhemelte, waar het epitheel ontbreekt.

⦁ Macroglossie: bij dikbilrunderen met musculaire hyperplasie. Tong is zodanig hyperplastisch dat die te groot is om terug in de mondholte te kunnen worden getrokken. Ze kunnen dus ook niet zuigen.

50
Q

Stofwisselingsstoornissen

A

⦁ Trauma mond door tandpunten
⦁ Groeve v.d. tong rund waar vreemd voorwerp in zit necrose
⦁ Gans met langvezelig gras onder tong necrose

51
Q

Verschillende soorten ontstekingen in mond en keel

A

⦁ Stomatitis = mondholte

⦁ Glossitis = tong

⦁ Palatitis = verhemelte

⦁ Faucitis = glossopalatine plooi (mucosaplooi tussen de mondholte en de farynx)

⦁ Gingivitis = tandvlees

⦁ Cheilitis = lip

⦁ Pharyngitis = farynx

⦁ Laryngitis = larynx

⦁ Tonsilitits = tonsillen

⦁ Periodontitis = periodontium

52
Q

Tonsilitis

A

Eerste lymphoid organ in spijsvertering
Tonsillitis: lymfocyten en neutrofielen
Bij varken: tonsillen zijn plaatjes met allemaal putten die tonsillaire crypten vormen. Materiaal komt hier in en komt in contact met lymphoid weefsel

53
Q

Stomatitis

A

Katarrhale stomatitis
⦁ Uremie: Ureasebacteriën splitsen ureum tot O2 en Ammoniak verstoort energievoorziening epitheelcel ontsteking/stomatitis
⦁ Wegvallen microbioom mond: door te veel AB schimmels en gisten gaan groeien (Candida Albicans geeft moniliase(afgestorven epitheelcellen op tong))
⦁ Opdrinken/oplikken van irriterende substanties.
Vesiculeuze stomatitis
Diepe lagen epitheel zijn afgestorven met vocht gevulde holte
bv Echtyma contagiosa (zere bekjes bij lammeren)
Ulceratieve stomatitis
Is een erger stadium. Bv. BVD (rund), mond- en klauweer (spleethoevigen). Kan ook een gevolg zijn van ernstige uremie.
Necrotiserende stomatitis
Bv. Fusobacterium necrophorum (kalveren).
Granulomateuze stomatitis
Bv. eosinofiel granuloma (kat). Ziet er uit als een tumor. Tumoren op de tong bij katten komen typisch voor thv het frenulum, terwijl het eosinofiel granuloom meer dorsaal op de tong zit.
Chronisch productieve ontsteking
Bv. chronische folliculaire faryngitis (zeer vaak bij paarden). De mucosa krijgt bulten. Dit zijn typisch paarden die telkens bij begin van inspanning een droge hoest vertonen door prikkeling van de chronisch ontstoken mucosa.
Plasmacelullaire stomatitis
Diffuse, chronische celullaire ontsteking van de mondholtemucosa bij katten.
Typisch beeld: gretig korrels opeten maar dan terug uit de mond laten vallen. Kan ook wijzen op tandproblemen.
Histologisch beeld: hyperplastisch epitheel, het eigenlijke probleem zit in de propria mucosae en de submucosa→enorm veel plasmacellen en lymfocyten, gedilateerde bloedvaten.
Oorzaak ongekend, waarschijnlijk allergische component. Hoge concentratie NSAID’s als behandeling.

54
Q

DE TANDEN

A

Ontstaan tand+ glazuur
⦁ instulping epitheel dan epitheel rond emailorgaan in instulping
⦁ Email (glazuur) w gemaakt door epitheel (ameloblasten)
+ Calcium w gevormd tussen 2 lagen epitheelcellen (al stand uitkomt zijn er geen 2 lagen epitheel meer, dus ook geen aanmaak glazuur meer)
⦁ Afslijten door zuren speeksel remineraliseert het calcium, herstel

Dentine
⦁ Onder epitheel: mesenchymale cellen die dentine secreteren
⦁ Kan altijd bijgemaakt worden door odontoblasten
Microbioom
⦁ Microbioom in sulcus gingivalus: vormen suikers in voedsel om tot melkzuur (pH daling) demineralisatie email

Mechanisch wegslijten + ontsteking
⦁ Afsluiten tanden door kauwbewegingen pulpaholte komt bloot te liggen bacterien komen erin ontsteking in pulpaholte (Pulpitis) zwelling kan niet weg door bot en duwt op zenuw erge pijn
⦁ Vermeden door: aanmaak secundair dentine
Tanden afslijten tot aan gingiva
⦁ W vermeden door: omhoog duwen tand cement van tandwortel komt bloot te liggen is minder weerstandig
⦁ Periodontium: dens collagen BW dat tand in tandkas houdt

55
Q

Congenitale afwijkingen

A

Ectopische tand
Oligodentia
Minder tanden dan normaal→vnl. bij hond en paard. (Pseudo)polydontia
Polydontia: teveel tanden.
Pseudopolydontia: retentie van de melktand, hij valt niet uit terwijl de volwassen tand er al is.
Rotatie
De tand is gedraaid om zijn as, hierdoor gaat hij ook abnormaal afslijten.
Diastema
Pathologische ruimte tussen twee tanden voedsel geraakt er tussen toxineproducerende gingivitis oplossen email cariës
Dentigere cyste
De tand komt niet uit maar blijft in het weefsel zitten.
Emailhypoplasie
ameloblasten zijn een tijd niet actief geweest deel geen glazuur aangemaakt
Kan door:
⦁ Erstige algemene ziekte
⦁ Persisterende melktand: wortel melktand gaat niet atrofiëren, de ameloblasten van de definitieve tand worden verstoord door de druk van de wortel

56
Q

Stofwisselingsstoornissen (→odontodystrofie)

A

⦁ Fluorosis
Gevolgen van een fluoro-intoxicatie met destructieve letsels van het email.

⦁ Verkleuringen

Porphyrie: Stoornis in de haemsynthese→haemverwante metabolieten worden ingebouwd in het dentine en het email, dit geeft verkleuring van de tanden.

Zwartverkleuring: Vaak bij runderen, door incorporatie van minerale zouten en chlorofyl vanuit de planten.

Attritie

Slijtage van tanden tot op het tandvlees, compensatoirische opvulling van de tandalveolen is onvoldoende (bv door slechte kwaliteit email en dentine of pathologische gedragingen)
⦁ Abnormale slijtage

⦁ Doorgroeien tanden door malocclusie (te lange boven kaak/te korte onderkaak)
⦁ Trappengebit: tanden slijten verschillend af door verschillen in minimale slijtageweerstand
⦁ Kribbenbijten: email aan de voortanden is afgesleten
⦁ Feline Odontoclastic Resorption = FOR = ‘Neck lesions’
Degeneratieve letsels aan de tandhals (emaildefeccten + dentinedeffecten)
vnl bij haaktanden
Beeld: kat laat eten uit mond vallen, lijkt op stomatitis
BH: tand trekken

57
Q

Stofwisselingsstoornis: Tandplaque →tandsteen EXAMEN: Beschrijf de evolutie van complicaties die ontstaan
wanneer bacteriën het tandoppervlak gaan koloniseren

A

Tandplaque
Microbioom in sulcus gingivalis.
Bacteriën gaan:
⦁ Produceren bacterioxines die andere bact doden
⦁ Produceren metabolieten voor voiding andere bact = Crossfeeding
⦁ Vormen biofilm (meerdere bacterien die crossfeeding doen)
Tandplak = biofilm op tanddentine, bact gaan zich vermeerderen op voedsel op de tand.
Kan uitbreiden in diepte sulcus gingivalis w dieper + bact komen in contact met mucosa = Gingivitis + Subgingivale tandplaque Kan verder uitbreiden tot periodontaal ligament = Peridontitis nog verder: tand komt los door geprpoduceerde collagenase

Tandsteen
Mineralen die neerslaan in de tandplaque biofilm. Ca2+ wordt aangetrokken door – tandplaque en neerslaan.
Is niet weg te krabben.
Ontstaan tandsteen: door veel voedsel of uremie.
Cariës
Oplossen van tandplaque (Honden hebben veel tandplaque, mr niet veel cariës)
⦁ Interstitieël: tussen 2 tanden, bv door diastema
⦁ Occlusiecariës
⦁ Glad oppervlak cariës: midden op het email

58
Q

Circulatiestoornissen

A
59
Q

Shockzoom

A

De mucosa rond de tanden dat slecht van zuurstof wordt voorzien door shock, kan in zeldzame gevallen necrotisch worden

60
Q

Ontstekingen

Ontstekingen

A

Periodontitis
Ontsteking neutrofielen zorgen voor meer destructive weefsel Sulcus gingivalis wordt nog dieper bact kunnen doordringen naar periodontium = Periodontitis Cement ligt bloot = osteolyse van de tandkas Tand komt los.

Corpora aliena
Voedselresten tussen de tanden zorgen uitdieping sulcus gingivalis periodontitis/uitvallen tanden
Uremie
Op plekken waar speekselklieren zitten.
Bevordert ontstaan tandplaque en tandsteen.
Pulpitis
Is zeer pijnlijk. Kan op twee manieren ontstaan:
⦁ Tandkroon breekt (deels) af→er is geen tijd voor vorming van secundaire en tertiaire dentine. Er is dus een rechtstreekse verbinding tussen mondholte en pulpaholte, waardoor bacteriën rechtstreeks kunnen binnendringen.

⦁ Uitbreiding van een periodontitis tot aan de apex van de wortel

Parodontale fistel

Periodontits/pulpitis infectie breidt uit tot tandwortel neutrofielen vormen collagenase osteolyse fistel tot in mond of onder oog (M3 geeft retrobulbaire fistel en exoftalmie + uitpuilen 3e ooglid)

Periapicaal granuloom

Wanneer zo’n ontsteking in de tandkas chronisch wordt, kan die granulomateus worden. Deze is heel celrijk (fibroblasten en macrofagen) en zit vast aan de apex van de tand.

61
Q

Tumoren

A

Epulis

Verzamelnaam voor vlezige woekeringen van het tandvlees. Dit kan ontstaan op verschillende manieren:

⦁ Chronische ontsteking van het tandvlees door chronische irritatie. Zo’n ontsteking kan productief zijn en gaan woekeren. Het is dan een reactieve epulis. Dit is een vicieuze cirkel,
want wanneer de massa’s groter worden, worden ze ook meer geïrriteerd. Deze letsels worden chirurgisch verwijderd.

⦁ Neoplasie uitgaande van de odontoblasten (= odontogeen fibroma) of de ameloblasten (= ameloblastoma). Fibroma is goedaardig en chirurgische excisie volstaat meestal. Een ameloblastoma is een kwaadaardige tumor die invasief en destructief is voor het botweefsel. Kan ook metastaseren naar de lymfeknopen. Amputatie van de kaaktak is de behandeling.

62
Q

DE SPEEKSELKLIEREN

A

Speeksel
⦁ Lijkt op pancreas (zelfde antigenische eigenschappen)
⦁ W beinvloed door (para)sympaticus
⦁ Bestaat uit: sterk gehydrateerde mucopolysacchariden + Ca2+ + amylase enzyme (afbraak zetmeel)
⦁ Bij wonde speeksel klier: zal niet dochtgaan, continue flow speeksel verhindert herstel Best speekselklier verwijderen

63
Q

Ranula

A

Obstructie speekselklier w cyste gevuld met speeksel
(vaak bij sublinguale speekselklieren)
Vogels: door Vit A te kort ontstaan metaplasia v.h. epitheel van de speekselklierafvoergangen (hierdoor wordt het een meerlagig plaveiselepitheel en krijg je keratineplugs in het lumen)

64
Q

Ontstekingen

A
65
Q

Auto-immuniteit

A

= Sjögren syndroom , Sialoadenitis (ontsteking speekselklier)
Vaak bij honden: auto-immuniteit t.o.v. As in speekselklieren, ontsteking v.d. speekselklier infiltratie lymfocyten en plasmacellen
Komt vaak samen voor met: atrofiërende pancreatits (geeft steatorree) en ontsteking traankliertjes (dacryoadenitis, geeft uitgedroogde cornea = keratoconjuctivitis sicca)

66
Q

DE SLOKDARM

A
67
Q

Aangeboren afwijkingen

A

Mega-oesofagus die congenitaal is, is te wijten aan een innervatiestoornis. Kan ook secundair ontstaan aan een obstructie: het proximale gedeelte is uitgezet en gevuld met inhoud

68
Q

Stofwisselingsstoornissen

A
69
Q

Bloat line bij penstympanie

A

Te eiwitrijk voeder Explosief xxx van bact Gas vorming druk op diafragma, longen kunnen niet meer uitzetten, dier sterft aan O2 te kort
Beeld: Mucosa halsgedeelte :cyanotisch en bloedrijk. Mucosa thorax: bleek en bloedarm
⦁ Druk in thorax duwde bloed weg

70
Q

Obstructie

Kan verslikkingspneumonie geven

A

Stenose
Het lumen is te nauw door iets van buitenaf, bv. een tumor.
Obturatie
Het lumen is vernauwd door iets in het lumen.
Predilectieplaatsen (plaatsen waar slokdarm niet goed kan uitrekken)
⦁ Dorsaal van de larynx: aan de bovenkant zitten halswervels.

⦁ Craniaal van de borstingang: de wervels, de eerste rib, het sternum.

⦁ Dorsaal van de hartbasis: waar de slokdarm over het hart passeert, want het hart neemt
2/3de van de borstkas in.

⦁ Craniaal van de hiatus oesofageus: waar de slokdarm door het diafragma gaat, is niet
onbeperkt uitrekbaar.

71
Q

Verworden mega-oesophagus

Secundair aan een obstructie

A

Neurogeen
Typisch voor dysautonomie: neurologische aandoening, zonder gekende oorzaak, die ontstaat bij volwassen dieren waarbij er een onevenwicht is tussen sympaticus en parasympaticus. Paard: Grass- sickness, kat: Key-Gaskell syndroom.
Kropovervulling
In de krop zijn van nature zeer veel lactobacillen, waardoor het voedsel wordt aangezuurd vooraleer het in de kliermaag terecht komt. Er is ook gedeeltelijke afbraak van het zetmeel tot melkzuur, het amylase van het speeksel helpt hierbij door het zetmeel om te zetten in glucose.

72
Q

Ontstekingen: oesofagitis

A

⦁ Vaak in combinatie met stomatitis
⦁ Door herhaaldelijke reflux: slokdarm epitheel w hyperkeratose (dikkere lagen & verhoornd)
⦁ Reflux tijdens anesthesia: bij niet uitgevast dier
⦁ Vaak gevolgd door necrose en stenose

73
Q

DE MAAG

A

Pars oesophagus: licht verhoord meerlagig plaveisel epitheel.
⦁ Niet goed beschermt tegen zuur.
⦁ Bevat eigen microbioom soort van voor vertering
⦁ Geeft signalen naar dd
Fundus
⦁ Bevat hoofd- en neven of partiële cellen productie pepsine en zuur (HCl)
⦁ Doodt bacterien af of maakt ze metabolisch inactief (zo gaan ze niet concureren in dd om voedingsstoffen, in DD mogen ze terug xxx om onverteerbare voedingsstoffen om te zetten)
Antrum:
⦁ Vorming beschermende mucosa

Vloeibaar voedsel: Maakt dat compartimentering niet werkt + zuur kan inwerken op niet-beschermende mucosa (muululcera) + onvoldoende inwerking pepsine (loopt te snel door naar dd)
Antrum-pyloricum
⦁ Enkel mucusproducerende klieren + bicarbonaat neutraliseert HCl
⦁ Te veel sympaticus overgewicht (te weinig parasympaticus) = te weinig mucus productie voor bescherming maalulcera

Effect zuur:
⦁ Eiwitten denatureren en onoplosbaar maken (maaginhoud w kneedbaar)
⦁ Diffundeert naar het lumen via protonpomp
Pepsine:
⦁ Breekt eiwit deels af tot Tri- en dipeptiden en AZ (kan wel opgenomen w door dd)
Hoofdcellen:
⦁ Produceren pepsinogen in lumen stukje afgeknipt omgezet tot pepsine
Paritiëtale cel:
⦁ Vormt HCl + Na2HCO3 w vast gehouden in de mucuslaag
⦁ Bevat veel mitochondrian en opp vergroting
Glutathioncyclus:
⦁ Tripeptide dat membrane beschermt tegen inwerking oxiderende stiffen
⦁ Komt vrij aan buitenkant membraan w gesplitst tot AZ terug opgenomen
⦁ Beschermt de membraan op plaats van protonenpomp

74
Q

Congenitale afwijkingen

A
75
Q

Pylorus stenose

A

Geeft typisch aanleiding tot frequent braken kort na de maaltijd. Kan tgv zijn van verlittekening na een ulcer, maar in zeldzame gevallen kan het ook aangeboren zijn.

76
Q

Stofwisselingsstoornissen

A
77
Q

Maagdilatatie EXAMEN

A

Oorzaak
Peristaltiek maag door parasympaticus bij verstoring geen contractie meer maagdilatatie

Gevolg
Bij veel dieren leidt dit tot braken, maar dat lukt niet altijd/bij alle soorten
➔Ruptuur (paard, soms zeug)
➔Verplaatsing→torsie (reuzenras hond, zeug, rund)
Primaire maagdilatatie
Dier heeft te veel gegeten in korte tijd. Bij paard vanaf > 10kg inhoud
Secundaire maagdilatatie
Neurogene, mechanische of peristaltische stoornis. Overvulling door vertraagde lediging of reflux.
Maagtorsie hond
Overdreven vulling maag: cardia en pylorus gaan in elkaars verlengde gaan liggen + ze draaien wijzerszin om elkaars af afsnoering
Ledigen van maag kan niet meer + milt komt rechts te liggen + longen kunnen niet meer uitzetten (O2 tekort)
Maagruptuur bij het paard
Zal lineair scheuren (vezelrichting spieren) in de tunica muscularis & serosa en kleiner scheuren in buitenkant mucosa (want is elastischer)
Verschil met postmortaal: stuwing mucosa + uitgesmeerde inhoud (door peristaltiek darmen)
⦁ Vooral bij paard en volwassen varken
Lebmaagdilatatie bij het rund
Altijd secundair: aan erge algemene ziekte (bv algemene inflammatietoestand bv mastitis, ophouden nageboorte)
De lebmaag ligt ventraal en gaat uitpuilen naar dorsaal, links (tussen pens en buikwand) of rechts (tussen darmwand en buikwand).
Zal nooit primair zijn (want voormagen)

78
Q

Corpora aliena

A

Vnl. bij de hond, dit kan de maagwand irriteren en aanleiding geven tot gastritis

79
Q

Impactie

A

Te vaste maaginhoud (zelden in maag)

80
Q

Maagulcera

A

Probleem van dierenwelzijn (stress)
Etiologie en predisponerende factoren
⦁ Langdurige glucocorticoiden icm NSAIDS: Deze remmen de prostagladinesynthese (dus remmen VD en aanvoer voedingsstoffen) er w onvoldoende mucus gevormd waarin bicarbonaat in gevangen zit
⦁ Histamine
⦁ Stress
⦁ Voeding: te kleine partikels
⦁ Mycotoxines
⦁ Heliobacter sp. (mustelae & pylori): (meestal geen symptomen enkel in combinatie met bovenstaande factoren)
Heliobacter produceert urease kan ureum splitsen in Ammoniak Ammoniak + H20 = Ammoniumhydroxide (= sterke base) Neutraliseert HCl
Pariëtale cel: produceert glutathione (tripeptide van Glutamine + Cysteïne + glycine) Beschermt buitenkant membraan dan valt het uiteen in glutamine en cysteine-glycine heropname + terug aan elkaar gekoppeld.

Epitheelcellen duodenum en jejunum gebruiken Glutamine als energiebron

Bacteriën gaan glutamine opgebruiken
Gevolgen:
⦁ Celmembraan van pariëtale cellen is slechter beschermd
⦁ Te weinig glutamine om dd te voeden villie w korter minder resorptie van nutriënten (dieren gaan slechter groeien en vermageren)
Paard NOOIT gastrale Heliobacter sp.
Evolutie van de letsels
Maagulcera vooral thv antrum-pyloricum.
Als zuur invreet op onderliggende bloedvaatjes kan er een maagbloeding ontstaan. Wat melena (zwarte faeces) geeft
(Melena: ijzer van bloed + H2S in DD = ijzersulfide (pikzwart))
Als oorzaak niet wordt weggenomen kan er een perforerende ulcus ontstaan peritonitis dood
Als het trager gebeurt: BW rond ulcus = chronische ulcus is kratervormig

81
Q

Varken

A

Vooral beschadiging van de cutane slijmhuid thv de cardia verbloeding in maag-darm kanaal

82
Q

Pars oesophagea

A

Heeft dezelfde mucosa als de slokdarm.
Als zuur daar inwerkt: hyperkeratose (gele broken)
Niet altijd pathologisch

83
Q

Gastrophylus intestinalis bij het paard

A

Larven w in najaar opgelikt en gaan in de winter ontwikkelen tot larven die zich vasthechten op margo cutanis (grens met zuurproducerende fundus).
Geeft GEEN ulcera
(Ulcera is stress bij paard)

84
Q

Maagtumor

A

Epitheel zal op de tumor plaats, de maag niet meer kunnen beschermen w aangevreten door zuur kratervormige ulcus (bredere verdikte schijf)

85
Q

Circulatiestoornissen

A
86
Q

Hyperemie

A
Een normale (leb)maag in volle vertering vertoont rode mucosa = fysiologische verteringshyperemie, geïnduceerd door de prostaglandinesynthese. 
 Stuwing die je ziet tijdens het acuut stadium van gastritis.
87
Q

Pseudovogelpest

A

Bloedingen in de kliermaag van vogels worden gezien als pathognomonisch teken van pseudovogelpest.

88
Q

Oedeem

A

Oedeem van de lebmaag ziet men heel typisch in het acute stadium van de primaire Ostertagia ostertagi infectie.

89
Q

Ontstekingen

A
90
Q

Gastritis

A
Katarrhale gastritis (acuut) 
In het acuut stadium zie je roodheid van de mucosa door stuwing: zuurstofarm bloed (donkerder)  verteringshyperemie: zuurstofrijk bloed. 

Uremische gastritis (acuut)
Nierfunctiestoornis meer ureum in maag Heliobacter …
Evolutie: katarrhaal > haemorrhagische > ulceratief
Necrotiserende gastritis (acuut)
Het epitheel ziet er beige-achtig uit
Chronische gastritis
Vaak geen ééndudige oorzaak voor het problem
Diagnose door bioptie
Chronische oppervlakkige gastritis
Ontsteking vlak onder oppervlakte epitheel. Epitheel zelgf is intact
Milde vorm.
Diffuse proliferatieve gastritis
Beslaat de ganse dikte van de lamina propria, tot in de submucosa
⦁ Eenvoudige gastritis
Epitheel is nog min of meer intact: geen verdikte mucosa, wel lymfocyten, plasmacellen en histiocyten in de volledige dikte van de lamina propria.

⦁ Chronische atrofische gastritis
Verlies van epitheelcellen, pseudopylorische metaplasie (bijna geen pariëtale cellen in de fundus en epitheel lijkt dus op het epitheel van het antrum-pyloricum) → geen zuurproducerende cellen meer→achlorhydrie.

⦁ Chronische hypertrofische gastritis
Klierhyperplasie: verlengd en vertakt, eventueel pylorusstenose en cysteuze verwijding van de kliertjes. De plooien van de maag zijn dus dikker geworden.

⦁ Folliculaire gastritis
Aggregaten van lymfocyten→lymfoïde follikels.