Probleem 1: 100 jaar orthopedagogiek Flashcards

1
Q

object

A

onderwerp van aandacht van een discipline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

definitie nakken

A

orthopedagogiek richt zich op de beschrijving van de aard en de achtergronden van problemen bij het opvoeden met oog op onderkenning, behandeling en preventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

object klassieke benadering

A

het afwijkende kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

doel klassieke benadering

A

methodische hulpverlening: de focus op wetenschappelijk verantwoorde methodiek om de gevolgen van een afwijking zo klein mogelijk te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

definitie van gelder

A

de leer van het opvoedkundig handelen ten behoeve van het in zijn opvoedbaarheid beperkte kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vliegenthart

A

opvoeding van kinderen die door verschillende oorzaken niet met de gebruikelijke opvoedingsvormen opgevoed kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

object moderne benadering

A

problematische opvoedsituatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

doel moderne benadering

A

het optimaliseren van de opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

definitie ten horst

A

Een menselijke planwetenschap die als veld van actie het opvoedingsgebeuren heeft, dat zodanig leed met zich meebrengt dat men meent niet verder te kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

definitie de ruyten

A

De wetenschap over en ten bate van de hulpverlening aan betrokkenen in een stagnerende opvoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

empirisch analytische benadering

A

verschillende pedagogische handelingen en methoden worden uitgeprobeerd en er wordt gekeken of er van verschillende effecten sprake is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

empirisch

A

toetsen van ideeën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

analytisch

A

delen van de werkelijkheid beschrijven en interpreteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

intersubjectieve navolgbaarheid

A

onderzoeksproces doorzichtig en navolgbaar te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

probleem specifieke theorieen

A

theorieen binnen bepaalde werkvelden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

algemeen orthopedagogische theorieen

A

basistheorie bevat informatie over de hulpvraag en hulpverlening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

metatheoretische orthopedagogiek

A

debat over geldigheid, kwaliteit van theorieen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

rispens

A

orthopedagogiek moet samengaan met ontwikkelingspsychologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

kinderpsychiatrie

A

begrijpen en verklaren van emotionele en gedragsproblemen uit een biospsychosociaal model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ontwikkelingspsychologie

A

bestudeert de ontwikkeling van de mens in alle levensfases, ook de kindertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

positieve wetenschap

A

gaat in op individuele diagnostiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

agogisch perspectief

A

optimaliseren opvoedingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wijsgerig antropologisch

A

filosoferen over de juiste manier van opvoeding en niet alleen gebaseerd op onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

kinderpsychiatrie als wetenschap

A

richt zich op het herkennen, begrijpen en leren beinvloeden van patronen van verschijnselen

25
Q

Kinderpsychiatrie als medische discipline

A

Begrijpen en verklaren van emotionele en gedragsproblemen van kinderen in een biopsychosociaal model

26
Q

micro

A

settings waarin het kind zich begeeft

27
Q

meso

A

interactie tussen de verschillende opvoedingssituaties

28
Q

exo

A

structuren waarin het kind niet direct participeert maar wel de directe omgeving beinvloeden

29
Q

macro

A

wetgevingen, cultuur, geloof

30
Q

chrono

A

historische ontwikkeling

31
Q

intergratieve wetenschap

A

verbinden van verschillende disciplinaire perspectieven

32
Q

middeleeuwen

A

naastenliefde
gedragsproblemen hard aanpakken
kinderen werken

33
Q

17e eeuw

A

meer belangstelling opvoedbaarheid (Comenicus)

34
Q

verlichting

A

kinderlijke constitutie: onderstrepen van opvoedbaarheid

35
Q

1901

A

algemene leerplicht

36
Q

1903

A

oprichting vereniging onderwijzers en artsen

37
Q

1965

A

pedagogiek afstudeerrichting

38
Q

dynamische psychologie

A

psychische problemen waren niet langer gezien als een gevolg van gebrek aan morele opvoeding, maar als gevolg van individuele levensgeschiedenis

39
Q

mental hygiene movement

A

sociale beweging die verbetering van de zorg voor krankzinnige en preventie van geestesziekte ten doel had

40
Q

heilpedagogiek

A

richt zich op genezing van psychische defecten via opvoedingsmaatregelen

41
Q

sociale pedagogiek

A

gericht op de opvoeding van jongeren buiten gezin en school en op vraagstukken met betrekking tot jeugdbeleid.

42
Q

na wo 2

A

pedagogiek maakt zich los van wijsbegeerte. empirisch onderzoek belangrijk

43
Q

normatief

A

een visie of idee over wat wenselijk en haalbaar is in de opvoeding

44
Q

gezinspedagogiek

A

normale ontwikkeling van het kind en opvoedingscontexten

45
Q

orthopedagogiek

A

opvoeding in problematische situaties

46
Q

neuropedagogiek

A

neurologische basis voor opvoedproblemen

47
Q

kinderwetten 1901

A

opvoedingsplicht ipv recht

48
Q

kinderwetten 1905

A
  • ontzegging ouderlijke macht
  • kinderen kunnen gestraft worden
  • maatregelen bekostigd door rijk
49
Q

ondertoezichtstelling 1921

A

ouders behouden hun pedagogische verantwoordelijkheid maar worden hierbij ondersteund door een officieel benoemde gezinsvoogd

50
Q

kinderwetten 1922

A
  • ondertoezichtstelling

- kinderrechter

51
Q

wet jeugdhulpverlening 1984

A

zozozo beleid: zo licht, zo dichtbij, zo kortdurend, zo tijdig mogelijk

52
Q

wet op de jeugdzorg 2005

A
  • wettelijke basis bureau jeugdzorg

- recht op jeudgzorg

53
Q

jeugdwet 2015

A
  • verantwoordelijkheid gemeente
  • geen gescheiden financiering
  • meer samenwerking onderwijs
54
Q

ambulante hulp

A

jeugdige zullen een hulpinstelling bezoeken

55
Q

pedagogische hulp

A

hulpverlener bezoekt het gezin thuis

56
Q

daghulp

A

jeugdige woont thuis maar overdag gaat hij naar een centrum voor specialistische hulp

57
Q

pleegzorg

A

de jeugdige woont in een pleeggezin

58
Q

residentiële zorg

A

jeugdige verblijft in een instelling