Scheikunde

Question 1

1.1) hernieuwbaar

Answer 1

Grondstoffen die onuitputtelijk zijn omdat ze zichtzelf weer aanvullen, zoals gewassen.

Question 2

1.1) synthetische materialen

Answer 2

Materialen die je niet in de natuur zult aantreffen, maar die door de mens zijn gemaakt.

Question 3

1.1) materiaaleigenschappen

Answer 3

Specifieke kenmerken waaraan je materialen kunt herkennen.

Question 4

1.1) smeltpunt

Answer 4

Temperatuur waarbij een stof van de vaste fase overgaat in de vloeibare fase.

Question 5

1.1) elektrische geleidbaarheid

Answer 5

Grootheid die aangeeft hoe goed stoffen en materialen de elektrische stroom kunnen geleiden.

Question 6

1.1) stofeigenschappen

Answer 6

Specifieke kenmerken waaraan je stoffen kunt herkennen.

Question 7

1.1) dichtheid

Answer 7

Grootheid die aangeeft hoe licht of hoe zwaar stoffen en materialen zijn per volumeeenheid. Een veelgebruikte eenheid is g/cm3.

Question 8

1.1) hydrofiel

Answer 8

Stoffen die goed in water oplosbaar zijn en materialen die goed vocht kunnen opnemen.

Question 9

1.1) composiet

Answer 9

composiet

Een nieuw samengesteld materiaal, ontwikkeld door twee of meer materialen

Question 10

1.1) oplosbaarheid

Answer 10

Mate waarin stoffen oplossen in een vloeistof, meestal water.

Question 11

1.1) hydrofoob

Answer 11

Stoffen die slecht in water oplosbaar zijn en materialen die slecht vocht kunnen opnemen.

Question 12

1.1) grondstoffen

Answer 12

Materialen die als basis dienen voor het maken van bijvoorbeeld (nieuwe) stoffen en producten.

Question 13

1.1) kookpunt

Answer 13

De temperatuur waarbij een stof van de vloeibare fase overgaat in de gasfase.

Question 14

1.2) faseovergang

Answer 14

De toestandsverandering van een stof die van de ene fase overgaat in de andere fase.

Question 15

1.2) deeltjesmodel

Answer 15

Dit model gaat ervan uit dat alle stofeigenschappen worden bepaald door de kleinste deeltjes waaruit stoffen zijn opgebouwd. De vorm en grootte van die deeltjes en de wijze waarop deze deeltjes bewegen en zijn gerangschikt, is hierbij ook van belang.

Question 16

1.2) smelt- en kookdiagram

Answer 16

Grafische weergave van het temperatuurverloop van het smelten en koken van een stof, uitgezet tegen de tijd.

Question 17

1.2) microniveau

Answer 17

Het niveau van de kleinste deeltjes waaruit stoffen zijn opgebouwd. Dit niveau kun je niet waarnemen, ook niet met een microscoop.

Question 18

1.2) fase

Answer 18

Toestand waarin een stof kan voorkomen. Een stof kan vast, vloeibaar of gasvormig zijn.

Question 19

1.2) macroniveau

Answer 19

Het niveau waarop je stoffen en verschijnselen kunt waarnemen. Ookkun je op dit niveau met behulp van meetapparatuur stofeigenschappen meten.

Question 20

1.3) homogeen mengsel

Answer 20

Verwijst naar een mengsel waarbij de verschillende stoffen niet van elkaar zijn te onderscheiden, niet met het blote oog en ook niet met een microscoop. Er komen uitsluitend losse moleculen in voor.

Question 21

1.3) oplossing

Answer 21

Helder mengsel waarbij één of meer stoffen zijn opgelost in een vloeistof. De opgeloste stof is in losse moleculen uit elkaar gevallen.

Question 22

1.3) gehalte

Answer 22

De hoeveelheid van een stof of bestanddeel dat aanwezig is in een mengsel.

Question 23

1.3) volumepercentage

Answer 23

Aanduiding om procentueel aan te geven hoeveel liter opgeloste stof per liter mengsel aanwezig is. De eenheid is %.

Question 24

1.3) emulsie

Answer 24

Troebel mengsel van vloeistoffen waarbij kleine vloeistofdruppeltjes van de ene vloeistof heterogeen zijn verdeeld in een andere vloeistof. Elk druppeltje bestaat nog uit heel veel moleculen.

Question 25

1.3) suspensie

Answer 25

Troebel mengsel waarbij een vaste stof slecht oplost in een vloeistof. De vaste stof is aanwezig in de vorm van heel kleine korreltjes die nog uit veel samengeklonterde moleculen bestaan.

Question 26

1.3) nevel

Answer 26

Mengsel van kleine vloeistofdruppeltjes die heterogeen zijn verdeeld in een gas. Elk druppeltje bestaat nog uit heel veel moleculen.

Question 27

1.3) heterogeen mengsel

Answer 27

Verwijst naar een mengsel waarbij de verschillende stoffen nog steeds zijn te zien met het oog of onder een microscoop. Op microniveau zitten de moleculen van de verschillende zuivere stoffen niet goed of slecht door elkaar heen. Moleculen van één en dezelfde stof vormen nog heel kleine korreltjes of druppeltjes.

Question 28

1.3) oplosmiddel

Answer 28

Vloeistof waarin andere stoffen opgelost kunnen worden.

Question 29

1.3) gasmengsel

Answer 29

Mengsel waarbij twee of meer gasvormige stoffen homogeen verdeeld zijn.

Question 30

1.3) mengsel

Answer 30

Bestaat uit twee of meer zuivere stoffen die onderling zijn verdeeld. Twee of meer verschillende molecuulsoorten zitten door elkaar heen.

Question 31

1.3) kooktraject

Answer 31

Temperatuurgebied waarin een mengsel kookt.

Question 32

1.3) rook

Answer 32

Mengsel van een vaste stof die fijn en heterogeen is verdeeld in een gas. De vaste stof is aanwezig in de vorm van heel kleine deeltjes die nog uit veel samengeklonterde moleculen bestaan.

Question 33

1.3) zuivere stof

Answer 33

Dit is een stof die uit één soort moleculen bestaat.

Question 34

1.3) massapercentage

Answer 34

Aanduiding om procentueel aan te geven hoeveel gram stof per gram mengsel aanwezig is. De eenheid is %.

Question 35

1.3) smelttraject

Answer 35

Temperatuurgebied waarin een mengsel smelt.

Question 36

1.4) centrifugeren

Answer 36

Scheidingsmethode waarbij je gebruikmaakt van het verschil in dichtheid. Deze methode is toepasbaar bij suspensies en emulsies.

Question 37

1.4) indampen

Answer 37

Scheidingsmethode waarbij je gebruikmaakt van het verschil in kookpunt. Deze methode is toepasbaar bij oplossingen van een vaste stof.

Question 38

1.4) scheiden

Answer 38

Het splitsen van een mengsel in de afzonderlijke zuivere stoffen.

Question 39

1.4) filtraat

Answer 39

Algemene naam voor de heldere vloeistof die tijdens filtratie door het filter heengaat.

Question 40

1.4) bezinken en afschenken

Answer 40

Scheidingsmethode waarbij je gebruikmaakt van het verschil in dichtheid. Deze methode is toepasbaar bij suspensies en emulsies.

Question 41

1.4) filtreren

Answer 41

Scheidingsmethode waarbij je gebruikmaakt van het verschil in deeltjesgrootte. Deze methode is toepasbaar bij suspensies, nevel en rook.

Question 42

1.4) adsorberen

Answer 42

Scheidingsmethode waarbij je gebruikmaakt van het verschil in aanhechtingsvermogen. Deze methode is toepasbaar bij bepaalde soorten gasmengsels en oplossingen.

Question 43

1.4) adsorptiemiddel

Answer 43

adsorptiemiddel

Algemene naam voor de stof die bij adsorberen

Question 44

1.4) destillaat

Answer 44

Algemene naam voor de opgevangen vloeistof die na condensatie is ontstaan tijdens destillatie.

Question 45

1.4) destilleren

Answer 45

Scheidingsmethode waarbij je gebruikmaakt van het verschil in kookpunt. Deze methode is toepasbaar bij oplossingen.

Question 46

1.4) extractiemiddel

Answer 46

Algemene naam voor het oplosmiddel dat bij extractie wordt gebruikt.

Question 47

1.4) residu

Answer 47

Algemene naam voor de stof die na filtratie achterblijft in het filter of na destillatie achterblijft in de destillatiekolf.

Question 48

1.4) scheidingsmethode

Answer 48

Techniek die je gebruikt om een mengsel te kunnen scheiden.

Question 49

1.4) extraheren

Answer 49

Scheidingsmethode waarbij je gebruikmaakt van het verschil in oplosbaarheid. Deze methode is toepasbaar bij diverse soorten mengsels.