Structuur en opbouw van het menselijk lichaam  Flashcards

1
Q

Homeostase

A

(gelijk blijven) wordt aangeduid het sterven van het lichaam naar het constant houden van het inwendige milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Eerste voorbeeld van homeostase

A
  1. Iemand die gaat sporten produceert meer koolstofdioxide door de toegenomen verbranding. Vrijwel onmiddelijk neemt dan de stroomsnelheid van het bloed toe om dit CO2 naar de longen af te voeren. Ook wordt de ademhaling gestimuleerd zodat het CO2 daarna kan worden uitgedaamd. Door dit compensatiemachanisme zal de CO2-concentratie in het bloed maar beperkt sijgen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Tweede voorbeeld van homeostase

A

Na een maaltijd wordt er veel glucose n het bloed opgenomen. Vijwel direct reageert het licham op deze verandering met de productie van insulin. Dit hormoon stimuleert onder andere de opname van glucose in cellen, waardoor de concentratie in het bloed weer normaliseert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een celmembraan?

A

De buitenste begrenzing van een menselijke cel. De basis structuur is een dubbele laag fosfolipiden. Eiwitten en cholesterol zijn ook bouwstenen van de celmembraan. Het celmembraan speelt en rol als een barriere voor wateroplosbare stoffen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een cytoplasma?

A

Het cytcoplasma bestaat uit water met daarin opgelost zouten, ewitten, koolhydraten en vetten. Het cytoplasma vormt het binnenste deel van de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de kern?

A

De drager van de aanleg voor de erfelijke eigenschappen: de genen. De kern vervult de functie van regulator van de levensverrichtingen, bijvoorbeeld de synthese van eiwitten (enzymen) en de verbranding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de Endoplasmatich Reticulum (ER) ?

A

Een gesloten netwerk van holten en kanalen gelegen in het cytoplasma. De ER is verdeeld in een ruw ER (dat ribosomen bevat) en speelt en rol in de eiwitsynthese en een glad ER (dat geen ribosomen bevat) speelt en rol in de synthese van veten en steroiden in de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een cell?

A

De kleinste levende zelfstandige eenheid waaruit het organisme is opgebouwd. Het is de fundamentele bouwsteen van het menselijk lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een weefsel?

A

Een groep cellen met dezelfde vorm en funcite. Bijvoorbeeld spierweefsel, zenuwweefel. Meestal bevat een weefsel een karakteristieke tussencelstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een orgaan?

A

Een orgaan is opgebouwd uit verschillende samenwerkende weefsels, waardoor het geheel een bepaalde functie uitoefent. Bijvoorbeeld het haart zorgt voor de circulatie van het bloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een orgaanstelsel?

A

Een orgaanstelsel bestaat uit een groep samenwerkende organen belast met het uitvoeren van een bepaalde functie. Bijvoorbleed het spijsverteringstelsel wordt gevormd door mond, slokdarm, maag, darmen, galblaas, pancrea.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het Golgi-apparaat?

A

Het staat enerzijds in verbinding met het ER en anderszijds met het celmembraan. In de blaasjes van het Golgi-apparaat worden producten (eiwitten) die zijn gemaakt op het ER, bewerkt voor hun functie binnen en buiten de cel. Bijvoorbeeld enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn lysosomen?

A

Ze onstaan uit het Golgi-apparaat. Onder normale omstandigheden beschikken ze over enzymen voor de intracellulaire vertering van macroelementen (eiwitten, vetten, etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn mitochondrien?

A

Aangeduid als kerncentrales. Zij bevinden zich in bija elke cel waaruit het menselijke lichaam is opgebouwd. Een belangrijke functie van mitochondiren is het maken van energie (aerobe verbranding)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Celmetabolsime: Verbranding in de cel

A

In alle cellen is de directe energiebron voor celactiviteiten ATP (adenosintrifosfaat). Bij de verbranding wordt de energie tijdelijk opgeslagen in de mitochondrien. Wanneer deze energie nodig is voor een of andere vorm van arbeid de opgeslagen energie weer vrijkomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Aerobe Verbranding

A

Betekent dat de brandstoffen (glucose en vetzuren) met behulp van zuurstof worden omgezet in koolstofdioxide, water en ATP. Dit process vindt plaats in de mitochondrien van de cel

17
Q

Anaerobe verbranding

A

Dit proces vindt plaats in het cytoplasma van de cel. Glucose wordt zonder zuurstof omgezet in ATP waarbij als bijproduct melkzuur (lactaat) wordt gevormd. De efficiente van anaerobe verbranding is laag in vergelijking tot aerobe verbranding en vindt met name plaats in situaties waarbij een tekort is aan zuurstof

18
Q

Celmembraantransport

A

Er zijn twee mechanismen waarop transpot van kleine moleculen door membranen kan plaatsvinden. 1)Passief transport (waarbij geen ATP vereist is) en 2)Actief transport (waarbij ATP nodig is)

19
Q

Passief transport 1 (geen ATP vereist)

A

Diffusie - wordt het verschijnsel verstaan dat gassen, vloeistoffen en oplossingen spontaan mengen. Het wordt veroorzaakt door de beweging van de moleculen. Diffunderende stoffen bewegen zich van plaatsen met een hoge concentratie naar plaatsen met een lage concentratie

20
Q

Passief transport 2 (geen ATP vereist)

A

Osmose - is de diffusie van water door een semipermaebel membraan waar water wel doorheen kan maar de daarin opgeloste stof niet of slechts heel laangzaam. Her verplaatsen hangt af van osmotische druk. Die wordt bepaald door de concentratie van deeltjes die niet over het membraan kunnen diffunderen

21
Q

Passief transport 3 (geen ATP vereist)

A

Filtratie is het proces waarbij water met opgeloste sotffen zich over een wand verplaatst. De drijvende kracht is de hydrostatische druk

22
Q

Celdeling

A

Het menselijk lichmaam ontwikelt zich door deling en groei vanuit de zygote (bevruchten cel). Bij zich delende cellen wordt een celcyclus onderscheiden in twee stadia wordt onderverdeeld, namelijk mitose en interfase

23
Q

Celdeling (Mitose)

A

Wordt de celdeling vestaan waarbij uit een cel twee genetisch identieke dochtercellen ontstaan die hetzelfde aantal chromosomen bezitten als de moedercel

24
Q

Celdeling (interfase)

A

Het stadium tusen twee op elkaar volgende mitosen

25
Q

Dekweefsel

A

Vormen een aangelosten laag zonder tussencelstof. Dekweefsel is gelegen aan het lichaamsoppervlak (de epidermis) en het vormt de binnenkleding van holle organen ( bijvorbeeld spijsverteringskanaal, luchwegen, bloedvaten). Het heeft een beschermende functie.

26
Q

Steunweefsel

A

Vormen niet een aangesloten laag en heeft tussencelstof. Afhankelijk van de aard en de opbouw van de tussencelstof zijn er drie typen steunweefsel te onderscheiden: Bindweefsel, Kraakbeen, Beenweefsel

27
Q

Steunweefsel (Bindweefsel)

A

Het kan zich in vele vormen voordoen. Dit hangt vooral samen met het feit dat de bindweefselcellen een tussencelstof kunnen afscheiden die zich op zeer uiteenlopende wijzen kan ontwikkelen . Er wordt onderscheidt gemaakt in vezelig bindweefsel, reticulaire bindweefsel en vetweefsel. Het heeft verschillende functies zoals, stevigheid, omhulling, verbinding van organen etc.

28
Q

Steunweefsel (Kraakbeen)

A

De tussencelstof van kraakbeen is betrekkelijk vast maar toch vervormbaar. Hij bestaat uit chondrine (kraakbeenlijm) met daarin een wisselende hoeveelheid vezels. Het vormt de bekleding van de gewrichtsvlakken en vormt vaak een soepele botverbinding. Geeft vorm aan bepaalde lichaamsdelen (neus, oor)

29
Q

Steunweefsel (Beenweefsel)

A

Bij botten wordt een hard compact deel en een sponsachtig deel onderscheiden. Zowel compact been als sponsachtig been is opgebouwd uit osteonen (botcilinders). Beenweefsel wordt voortdurend opgebouwd en afgebroken.

30
Q

Botbalans

A

Betekent de balans tussen de osteoblasten (botvormede cellen) en oseoclasten (botafbrekende cellen). De botbalans kan positief (productie van meer osteoblasten dan osteoclasten) of negatief (productie van meet osteoclasten dan osteoblasten) zijn.

Beinvloedbare factoren: Voeding (Ca inname); Blootstelling aan zonlicht (Vitamine D) ; Botbelasting (beweging)

Niet beinvloedbare factoren: -genetische aanleg; hormonale ziekte; voorgeschreven gebruik van corticosteoriden; overgang

31
Q

Spierweefsel (Gladspierweefsel)

A

Op grond van bouw en functie zijn er drie typen spierweefsel te onderscheiden. Gladspier weefsel bevindt zich in de wand van holle organen zoals de wand van het spijsverteringskanaal en de bloedvaten. Dit spierweefsel bestaat uit spoelvormige cellen met een kern. Ze trekken langzaam samen, reageren traag en zijn vrijwel onvermoeibaar. Het is onwillekeurig spierweefsel en valt niet aan te sturen met de wil.

32
Q

Spierweefsel (Dwargestreept)

A

Bevindt zich in de skeletspieren. Ze bestaan uit lange ketens van cellenn waarvan de tussenmembranen zijn verdwenen. De spiervezels hebben verschillende kernen aan de buitenzijde. Het weefsel reageert en werkt snel en raakt snel vermoeid. Het is willekeurig spierweefsel en is dus aan te suren met de wil.

33
Q

Spierweefsel (Hartspierweefsel)

A

Bevindt zich in het hart. De miyofibrillen van hartspiercellen zijn ook dwargestreept maar de werking is onwillekeurig. Het weefsel reageert snel en is toch onvermoeibaar. Het wordt aangestuurd door het onwillekeurig (autonome) zenuwstelsel.

34
Q

Zenuwweefsel

A

Word in het algemeen gekenmerkt door cellen met een cellichaam en sterk vertakte uitlopers. Hierdoor is dit weefsel in staat om impulsen over bepaalde afstanden in het lichaam voort te geleiden. Er zijn zenuwcellen (neuronen) en de steuncellen (glia of neurogliacellen)