Taal Compleet A2-4 Flashcards

1
Q

Verkeerd

Je schrijf het woord verkeerd.

A

اشتباه

Je schrijft het woord niet goed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Niks

Ik heb niks gegeten.

A

هیچ چی

Ik heb niets gegeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Niveau

Het niveau van de cursus is hoog.

A

مرحله (سطح)

De cursus is moeilijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Veiligheid

Voor de veiligheid moet u handschoenen aan.

A

ایمنی

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De stem

Ik hoor stemmen op de gang.

A

صدا

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Niveau

Ik spreek Nederlands op niveau A2.

A

مرحله

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Studie

De studie duurt 4 jaar.

A

مطالعه

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Direct

Ik ga na de les direct weg

A

فورا

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Niks

Het is donker in de gang. Ik zie niks.

A

هیچ چی

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijft

Hij beschrijft zijn auto: ‘mijn auto is klein en rood’.

A

توصیف کردن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Opstaan

Ik moet morgen om 7:00 uur weg, dus ik moet vroeg opstaan.

A

بیدار شدن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Nergens

Waar zijn mijn schoenen? Ik kan ze nergens vinden.

A

هیچ جا

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het beroep

Ik ben arts. En wat is jouw beroep?

A

حرفه

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Aanwijzen

ik wijs het goede plaatje aan.

A

اشاره کردن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vergadering

We hebben elke maand een vergadering. We praten dan over het werk.

A

جلسه، ملاقات

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Moeite
Wanneer doe je moeite?
Je probeert om iets goed te doen.

A

تلاش کردن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Het Niveau

Op welk niveau doe je dit vak?

A

سطح

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Veiligheid

De brandweer zorgt voor onze veiligheid.

A

ایمنی

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Zaker

Dit antwoord is zeker goed.

A

قطعا

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Moeite

Schrijven kost hem veel moeite.

A

نوشتن تلاش زیادی می خواهد.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Direct

Ik moet direct naar huis

A

بلافاصله

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Niveau

Op welk niveau spreek jij Nederlands?

A

سطح

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Stem

Ik kan de docent niet goed horen, want ze heeft een zachte stem.

A

صدا

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Niks

Wat een moeilijke opdracht, ik begrijp helemaal niks.

A

هیچی

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Verkeerd/herhalen

Wil je je telefoonnummer herhalen? Ik heb het verkeerd opgeschreven.

A

اشتباه/ تکرار کنید

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Geleden

Dat is al lang geleden.

A

خیلی وقت پیش

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Beloven

Ik ben te laat. Sorry. Ik beloof dat ik morgen op tijd kom.

A

وعده دادن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Anders

Mag ik geld van je lenen? Anders kan ik geen kleren kopen.

A

در غیر این صورت

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Eens

Kun u het nog eens uitleggen?

A

یک بار

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Reageren (op)

Kun je vandaag op mijn e-mail reageren?

A

جواب دادن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Aanbieden

Kan ik u een kopje koffie aanbieden?

A

پیشنهاد دادن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Gauw

Mijn dochter is over vijf minuten klaar met school. Ik moet gauw naar haar school!

A

به زودی

33
Q

Voeren

Als je dieren hebt, moet je ze voeren.

A

غذا دادن

34
Q

Gauw

Ik moet gauw naar de trein gaan, anders mis ik hem.

A

به زودی

35
Q

Oplossen

Ik wil dat probleem graag oplossen.

A

حل و فصل کردن

36
Q

Beroep

Wat is jouw beroep? Ik ben bakker

A

حرفه، شغل

37
Q

Beschrijven

Dara beschrijft haar huis.

A

توصیف کردن

38
Q

Op staan

Pim staat op

A

Pim komt uit bed

39
Q

Beantwoorden

Wie wil de vraag beantwoorden?

A

Wie wil het antwoord geven?

40
Q

Opstaan

Het is al licht, als hij opstaat.

A

بیدار شدن

41
Q

Aanwijzen

De arts wijst de foto aan.

A

اشاره کردن

42
Q

Wakker

De man is net wakker

A

بیدار

43
Q

Aan trekken

Zij trekt de scheon aan.

A

پوشیدن

44
Q

Beschrijven

Hoe ziet jouw huis eruit? Kun je het beschrijven?

A

توصیف کردن

45
Q

Plassen

Hij moet plassen.

A

شاشیدن!

46
Q

Scherp

Het mes is scherp.

A

تیز متضاد bot

47
Q

Knippen

Het meisje knipt het papier.

A

بریدن

48
Q

Stevig

Deze kast is erg stevig. Hij gaat nooit kapot.

A

محکم

49
Q

Voelen

Het regent. Ik voel het water op mijn hoofd.

A

احساس کردن

50
Q

Het Doekje

Zij maakt de tafel schoon met een doekje.

A

دستمال

51
Q

Stevig

Ik neem altijd veel spullen mee naar mijn werk. Daroom heb ik een stevige tas.

A

محکم

52
Q

Anderhalve/geleden

Anderhalve week geleden heb ik een kinderstoel besteld.

A

یک و نیم/ پیش

53
Q

Reageert

Ik hoop dat u snel reageert.

A

پاسخ

54
Q

Anders/ onmiddellijk

Anders wil ik graag onmiddellijk mijn geld terug.

A

در غیر این صورت/ بلافاصله

55
Q

Leveren

Deze winkel levert de spullen altijd op tijd.

A

تحویل دادن، رساندن

56
Q

Ik wil onmiddellijk met jou praten

A

Ik wil direct met jou praten.

57
Q

Beloven
Kom je echt meteen naar huis?
Ja, ik beloof het

A

قول دادن

58
Q

Gauw

Zullen we gauw weer een keer afspreken?

A

به زودی

59
Q

Tevreden

De docent geeft goed les. De cursisten zijn tevreden.

A

راضی

60
Q

Reageren

Waarom reageer je niet op mijn bericht?

A

پاسخ دادن

61
Q

Afmelden

Als je klaar bent, moet je je afmelden.

A

خارج شدن

62
Q

Vanzelf

Je hoeft niets te doen. De lamp gaat vanzelf uit.

A

به خودی خود

63
Q

Sluiten

Ik heb het koud, dus ik sluit het raam.

A

بستن

64
Q

Het einde

Staat de kerk aan het begin van de straat of aan het einde?

A

در انتها

65
Q

Tellen
Hoeveel mensen zijn er al?
Ik weet het niet. Ik zal ze even tellen.

A

شمردن

66
Q

Bezig zijn
Heb je even tijd?
Nee, sorry, ik ben nog bezig.

A

گرفتار بودن

67
Q

Verdergaan

We gaan verder met de les

A

ادامه دادن

68
Q

Durven

Veel mensen durven niet in het donker auto te rijden.

A

جرات کردن

69
Q

Voorstellen

Ik stel voor dat we om 10:00 uur beginnen. Vinden jullie dat goed?

A

پیشنهاد دادن

70
Q

Tevreden

De klanten zijn niet tevreden.

A

راضی بودن

71
Q

Verdergaan

De pauze is voorbij. We gaan verder met de les.

A

ادامه دادن

72
Q

Oplossing

Heb jij een oplossing voor het probleem?

A

راه حل

73
Q

Klagen

De man klaagt, omdat zijn bestelling te laat is.

A

شکایت کردن

74
Q

Schreeuwen

Ik schreeuw altijd als ik erg boos ben.

A

فریاد زدن

75
Q

Het overleg

Tijdens het overleg bespreken we de situatie.

A

مشاوره، جلسه

76
Q

Klagen

Veel mensen hebben geklaagd over het kapotte stoplicht.

A

شکایت کردن

77
Q

Raar

Ik houd erg van koffie, maar Peter vindt koffie vies. Dat vind ik raar!

A

عحیب

78
Q

Durven (durfde)

Wij willen dat Tom een liedje voor ons zingt, maar hij durft niet.

A

جرات کردن