Taalcompleet A2- Tot 3.5 Flashcards

1
Q

Door/lawaai

Ik kan je niet horen door het lawaai.

A

سر و صدا/به خاطر

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ziekte

Lana heeft een ziekte en moet vaak naar de dokter

A

بیماری

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Passen op

Rena moet weg, dus Ralf past op de kinderen.

A

مراقبت کردن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leeftijd

Word je 44 jaar? Wat een mooie leeftijd.

A

سن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Boos

Als je nu niet luister, word ik boos.

A

عصبانی

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Scherm

Fereshteh zit voor het scerm

A

مانیتور

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Vies/viezer

Dit raam is vies, maar dat raam is nog viezer.

A

کثیف/کثیف تر

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Procent

De televisies zijn deze week twintig procent goedkoper.

A

درصد

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gebeuren

In een stad gebeurt meer dan in een dorp.

A

اتفاق افتادن (to happen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Brand

Er is vaak brand in huizen.

A

آتش سوزی (fire)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Meteen

Is er brand? Bel dan meteen de brandweer.

A

فورا

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ongeluk/brand/door

Er was brand door een ongeluk. Gelukkig is alles goed gegaan.

A

تصادف (accident)/آتش سوزی/به خاطر

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lente/Pasen

Pasen is in de lente.

A

بهار/ عید پاک

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Lente

Op 21 maart begint de lente.

A

بهار

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vuur

We maken een vuur in de tuin.

A

آتش(fire)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het Gemiddeld

Deze winter is het gemiddeld drie graden.

A

میانگین

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gebeuren/als

Wat gebeurt er als je op deze knop druk?

A

اتفاق افتادن/اگر

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Door

Ik kom te laat door een probleem met de bus.

A

به خاطر

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Gaan

In de vakantie zijn wij een dagje naar Den Haag gegaan.

A

رفتن (to go)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Pech

we hebben pech gehad met het slecht weer.

A

بدشانسی

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Rest/minst/veilig

Amsterdam is de minst veilige stad. In de rest van Nederland is het veiliger

A

مابقی/کمترین/امنیت

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Lijken

Die man is veertig, maar hij lijkt dertig.

A

به نظر رسیدن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Gooien

De kinderen gooien de bal naar elkaar.

A

پرتاب کردن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Draaien ..om

Ze draaien de pannenkoeken om.

A

برگرداندن (غذا در ماهیتابه)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Leggen

Ik leg de lepels op tafel.

A

گذاشتن به صورت افقی

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Vangen

Het kind vangt de bal.

A

گرفتن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Lucht

Ik denk dat heet gaat regenen, want de lucht is grijs.

A

آسمان

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Beide

Je hebt twee tomaten nodig. Je moet beide tomaten eerst klein snijden.

A

هر دو

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Doorgaan (ga door)

Hoelang moet ik doorgaan? Je mag stoppen als je klaar bent.

A

ادامه دادن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Prachtig

Morgen is het prachtig, omdat de temperatuur hoog is.

A

خوب، زیبا

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Schijnt

Vandaag schijnt de zon, het lijkt wel zomer.

A

درخشیدن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Regen-regende

Gisteren regende het de hele dag.

A

باران آمدن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Slecht weer

In Nederland is het vaak slecht weer.

A

هوای بد

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Rest/Nat

De rest van de dag is het nat weer.

A

مابقی/مرطوب

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Ongesteld

Ik ben ongesteld.

A

قاعدگی

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Vervelen

Ik verveel me.

A

بی حوصله بودن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Toevoegen/meebakken

Daarna de prei toevoegen en meebakken met de tomaten.

A

اضافه کردن/سرخ کردن

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Ramp/vervelend/verschrikkelijk

De ramp is niet vervelend, maar verschrikkelijk.

A

فاجعه/آزاردهنده/وحشتناک

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wandelen/bergen

Ik houd van wandelen in de bergen.

A

راه رفتن/ کوه ها

40
Q

Dijk

De dijk ligt tegenover het water

A

سد

41
Q

Bouwen

De Nederlanders hebben dijken gebouwd om het water tegen te houden.

A

ساختن

42
Q

Vervelend

A

آزاردهنده

43
Q

Koken

Kookt de 🍚.

A

پختن با آب؟

44
Q

Bakken

Bak de 🐔.

A

پختن بدون آب؟

45
Q

Evenementen

Ga niet naar grote evenementen.

A

رویداد

46
Q

Sparen

Ik wil een nieuwe computer kopen. Daarom spaar ik geld.

A

پس انداز کردن

47
Q

Verrassen/op bezoek

Ik ga bij mijn oma op bezoek. Mijn oma weet het niet, want ik wil haar verrassen.

A

سورپرایز کردن

48
Q

Ontvangen

Ik ontvang iedere dag wel een paar email.

A

دریافت کردن

49
Q

Innemen

Zij moet drie pillen innemen.

A

مصرف کردن (دارو)

50
Q

Even/als

Sara is even oud als naomi

A

همان (same)/؟

51
Q

Poetsen/al

We hebben onze tanden al gepoetst

A

مسواک زدن/قبلا

52
Q

Verschillen

Wat zijn de verschillen tussen mannen en vrouwen?

A

تفاوت

53
Q

De reden

Wat is de reden dat je gaat verhuizen?

A

دلیل

54
Q

Uitnodigen

Hij nodigt ons uit voor zijn feestje.

A

دعوت کردن

55
Q

Bestellen/ Ontvangen

Ik wil een jas bestellen. Kan ik hem morgen ontvangen?

A

سفارش دادن/ دریافت کردن

56
Q

Afscheid nemen

We hebben gisteren afscheid genomen.

A

خداحافظی کردن

57
Q

Begrafenis

Wanneer is de begrafenis?

A

تشییع جنازه

58
Q

Al/ Overleden

Mijn opa en oma zijn al overleden.

A

قبلا/مردن

59
Q

Verdrietig

Waarom ben je verdrietig?

A

غمگین، ناراحت

60
Q

Baan

Ik heb een leuke nieuwe baan.

A

شغل

61
Q

Gewicht

Wat is uw gewicht?

A

وزن

62
Q

Lengte

Wat is uw lengte?

A

قد (طول؟)

63
Q

Allebei/overleden
Leven jouw opa en oma nog?
Nee, zij zijn allebei al overleden.

A

هر دو/ مردن

64
Q

Afscheid nemen

Frank gaat in Amsterdam wonen. Morgen neemt hij afscheid van zijn familie.

A

خداحافظی کردن

65
Q

Toen

Ik was buiten toen je belde.

A

بعدش

66
Q

Beschermen

Ze beschermen de mensen tegen het water.

A

محافظت کردن

67
Q

Vroeg/ Namelijk

Ik ga vroeg naar huis. Ik ben namelijk een beetje ziek.

A

چون

68
Q

Als

Je krijgt gaatjes in de tanden, als je niet goed poetst.

A

اگر

69
Q

Als

Kira moet vaak huilen, als ze die muziek hoort

A

وقتی که (اگر)

به نظر می یاد حرف تعریف de در (die muziek) چون حالت مفعولی دارد die شده است.

70
Q

Omdat

Ik drink altijd thee, omdat ik niet van koffie houd.

A

چون

71
Q

Als

Je kunt medicijnen nemen, als je ziek bent.

A

اگر (وقتی که)

72
Q

Halen…cijfers

Hikari haalt goed cijfers, omdat ze goed leert.

A

نمره خوب گرفتن

73
Q

Als
Wanneer kom je op bezoek?
Als ik vrij ben.

A

وقتی که (اگر)

74
Q

Toen

Gisteren heb ik gefietst en toen ben ik gevallen.

A

بعدش

75
Q

Namelijk

Ik geef vrijdag een feest, ik ben namelijk jarig.

A

چون

76
Q

Toen

We zijn vorig jaar in de zomer naar het strand gegaan. We hebben toen in de zee gezwommen.

A

بعدش

77
Q

Als

Als je wilt kun je ….en

A

اگر (وقتی که)

78
Q

Niemand

Het is vakantie, dus niemand gaat naar school.

A

هیچ کس

79
Q

Binnenkort

Veel mensen kopen cadeaus, omdat het binnenkort kerst is.

A

به زودی

80
Q

Missen

Opa en oma missen hun kleinkinderen.

A

دلتنگ شدن

81
Q

Proberen

Nathan probeert de opdracht op de computer te maken.

A

امتحان کردن

82
Q

Wennen

In de nieuwe buurt van Mike is veel lawaai. Gelukkig went hij snel aan het geluid.

A

عادت کردن

83
Q

Contact

Mijn vriendin is verhuisd, dus we hebben geen contact meer

A

تماس

84
Q

Leeg/niemand

Alle stoelen zijn leeg. Er is niemand in de trein.

A

خالی/ هیچ کس

85
Q

Als

Ik bel je als ik weer beter ben.

A

وقتی که (اگر)

86
Q

Als/Nog

Ik maak morgen een afspraak, als ik nog steeds koorts heb.

A

اگر (وقتی که)/ هنوز

87
Q

Ik maak me zorgen over…

A

من نگران هستم در مورد….

88
Q

Niets

Ze vertelt bijna niets over school.

A

هیچ چیز

89
Q

Lokaal

De cursisten zitten in het lokaal

A

کلاس درس

90
Q

Bang

Veel mensen zijn bang voor honden.

A

ترسیده

91
Q

Volgens

Alieke studeert Frans, volgens de computer.

A

بر طبق

92
Q

Situatie

In welke situatie staat jullie huis?

A

وضعیت

93
Q

Het vak

Ik krijgt een uitnodiging voor het vak.

A

ماده درسی

94
Q

Het vak

Welk vak op school vind jij het leukst?

A

درس (تاریخ، ریاضی و …)

95
Q

Volgens

Dit ijs is het lekkerst, volgens de ober

A

بر طبق گفته ی ..‌.

96
Q

Waarvoor/waarom
Waarom ga je naar school?
Waarvoor gebruik je internet?

A

برای چی/ چرا

97
Q

Waarvoor
Waarvoor ga je naar de apotheek?
Om medicijnen te halen.

A

برای چی؟