Tagenwoord Flashcards
1
Q
Aankomen
A
Vertrek
2
Q
Aanstaande
A
Afgelopen
3
Q
Accepteren
A
Afwijzen, weigeren
4
Q
Aftrekken
A
Optellen
5
Q
Alles
A
Niets
6
Q
Badmeester
A
Badjuffrow
7
Q
Behoeftig
A
Rijk
8
Q
Beleefd
A
Brutaal
9
Q
Beperkt
A
Oneindig
10
Q
Betalen
A
Gratis
11
Q
Beaverstigen
A
Ontkennen
12
Q
Bezet
A
Vrij
13
Q
Bezig
A
Klaar
14
Q
Bijna
A
Helemaal
15
Q
Billijk
A
Onbillijk