vocabulaire en fhrases-clés chapitre 5 Flashcards
les parents (mannelijk meervoud)
de ouders
le frére
de broer
la soeur
de zus
le cousin
de neef
la cousine
de nicht
le portable
de mobiele telefoon
alors
dan
trop bien
te gek
nul
niet leuk
quoi
wat
bien sûr
natuurlijk
pourquoi
waarom
où
waar
qui
wie
parler
praten
donner
geven
danser
dansen
demander
vragen
janvier
januari
regarder
kijken
avril
april
février
februari
juin
juni
mars
maart
mai
mei
juin
juni
juillet
juli
aout
augustus
septembre
september
octobre
oktober
novembre
november
décembre
december
la piscine
het zwembad
le matin
de ochtend
l’après-midi(mannelijk)
de middag
le soir
de avond
l’année dernière(vrouwelijk)
vorig jaar
avoir besoin de
nodig hebben
bavarder
kletsen
inviter
uitnodigen
vite
snel
possible
mogelijk
sans
zonder
quelque chose
iets
les lunettes(vrouwelijk meervoud)
de bril
les cheveux(mannelijk meervoud)
het haar
les yeux(mannelijk meervoud)
de ogen
je vois
ik zie
porter
dragen
ensemble
samen
cher
duur
célèbre
beroemd
meilleur(e)
beter
incroyable
ongelooflijk
blanc, blanche
wit
noir(e)
zwart
bleu(e)
blauw
rouge
rood
jaune
geel
vert(e)
groen
roux
rossig
gris(e)
grijs
marron
bruin(ogen)
blond(e)
blond
le chien
de hond
le chat
de kat
le hamster
de hamster