vocabulary 100/500 Flashcards
1
Q
Een bal op een jongen.
A
A ball on a boy.
2
Q
Een jongen op een paard.
A
A boy on a horse.
3
Q
Een jongen onder een vliegtuig.
A
A boy under a airplane.
Een bal op een jongen.
A ball on a boy.
Een jongen op een paard.
A boy on a horse.
Een jongen onder een vliegtuig.
A boy under a airplane.