Voorzetsels Flashcards
1
Q
Zich amuseren….
A
Met
2
Q
… vakantie zijn
A
Op / met
3
Q
… de kust gaan
A
Naar
4
Q
… een prikje kopen
A
Voor
5
Q
Een reportage…
A
Over
6
Q
… de foto
A
Op
7
Q
Denken …
A
Aan
8
Q
Verlangen…
A
Naar
9
Q
Praten …
A
Met
10
Q
Een doos … chocolaatjes
A
Met
11
Q
Dromen …
A
Van
12
Q
Eindigen…
A
Met
13
Q
Rekenen … iemand
A
Op
14
Q
Schrijven … iemand
A
naar
15
Q
Je ogen sluiten …
A
Voor