VWO Flashcards

1
Q

Hoe werkt een additie reactie?

A

Bij een additie reactie klapt een dubbele binding open om aan de andere kant te kunnen binden met een andere opengeklapte dubbele binding. De dubbele bindingen verdwijnen dus en heb je polymeren van bijv. etheen terwijl er helemaal geen dubbele bindingen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kom je achter het aantal stereo-isomeren?

A

Je gaat de cis-transisomerie en het aantal C* atomen na

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ziet een cis-isomeer eruit? En een transisomeer?

A

Een cis isomeer heeft twee dezelfde moleculen aan dezelfde kant, bij een trans-isomeer zijn deze diagonaal van elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe achterhaal je het aantal stereo isomeren dmv cis-trans isomerie?

A

Je kijkt naar starre bindingen. Dit zijn C atomen gekoppeld met een dubbele binding omringd door twee groepen per C atoom. Je doet 2 ^ n starre bindingen om het totaal aantal trans-cis isomeren te achterhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe achterhaal je de hoeveelheid stereo isomerie bij C* (asymmetrische) atomen?

A

Een C atoom is asymmetrisch als hij 4 verschillende groepen heeft dan heet hij C. Als hij asymmetrisch is zijn er spiegelbeeldisomeren, je krijgt 2^C spiegelbeeldisomeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer spreek je van een polaire binding?

A

Als de elektron negativiteit verschil 0.4 of lager is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar wordt vanderwaalsbinding sterkte door bepaald?

A
  • molecuulmassa (zwaarder is sterker)
  • molecuul grootte (groter is sterker)
  • onderlinge afstand (klener is sterker)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de twee ph formules?

A

ph = -log [H+] en [H+] = 10 ^-ph

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de associatie tussen ph, eiwitten en lading?

A

Is de omgevings-pH lager (zuurder; meer H+) dan de pI van het eiwit, dan draagt het eiwit een netto positieve lading. Is de pH hoger (basischer) dan de pI, dan draagt het een netto negatieve lading.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is karakteristiek aan een buffer?

A

Hierbij blijft de PH waarde vrijwel volledig constant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de amplitude bij trillingen? Wat gebeurt met geluid bij een hogere amplitude?

A

Een amplitude (A) is de maximale uitwijking tov het evenwichtsstand (piek van golf). Het geluid wordt harder bij een hogere amplitude.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de formule voor frequentie?

A

f = 1/T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is resonantie?

A

Wanneer een voorwerp in trilling wordt gebracht door een externe trilling met precies zijn eigen frequentie, hierdoor neemt de amplitude heel erg toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de formule voor golfsnelheid?

A

v = ʎ/T

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wanneer is een atoom elketrisch neutraal?

A

Als er net zo veel protonen als elektronen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar bestaat het massagetal uit?

A

Alle neutronen en protonen samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe wordt het atoomnummer genoteerd?

A

aantal protonen onder massagetal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe is het ioniserend en doordringend vermogen van rontgenstraling?

A

ioniserend vermogen is laag en doordringend vermogen is hoog

19
Q

Wat geeft het doordringend vermogen van een stof aan?

A

Hoe ver de straling door een stof heen gaat.

20
Q

Op volgorde: grootste tot kleinste ioniserend vermogen:

A

alfa
beta
rontgen
gamma

21
Q

Op volgorde: grootste tot kleinste doordringend vermogen:

A

rontgen
gamma
alfa
beta

22
Q

Wat geeft de KZ aan?

A

De sterkte van een zuur. Een lagere Kz betekent dat moeilijker is een H+ atoom af te splitsen

23
Q

Wat gebeurt er bij een titratie?

A

Titreren is een techniek waarbij een base allemaal H+ gaat opnemen uit een oplossing. Op een gegeven moment is alle H+ opgenomen en is een equivalentiepunt bereikt. Hierdoor weet je hoeveel H+ er in de oplossing zat.

24
Q

Wat gebeurt er met de lading als je naar een zuurder milieu gaat, en wat gebeurt er ale je naar een basischer milieu gaat?

A

Als je naar een zuurder mileau gaat wordt het meer ongeladen. Als je naar basischer mileau gaat wordt het meer geladen.

25
Q

Wat verandert er als de lading van een stof verandert?

A

Het aantal electronen, nooit het aantal protonen.

26
Q

Wat is natronloog?

A

Na+ en OH- opgelost.

27
Q

Geleid een zout stroom?

A

Opgelost of gesmolten zout wel, vast zout niet.

28
Q

Wanneer vindt een neerslag reactie plaats?

A

Als twee oplossingen van goed oplosbare elektrolyten samen een slecht oplosbaar zout vormen. Dit slecht oplosbare zout wordt een vaste stof en vormt een neerslag.

29
Q

Als een stof positiever voor de pijl dan na de pijl, dan is deze stof een …? De reactie is een ..?

A

Oxidator (hij heeft namelijk elektronen opgenomen), de reactie is een reductie.

30
Q

Als de stof negatiever was voor de pijl dan na de pijl, dan is deze stof een …? De reactie is een …?

A

Reductor (hij heeft namelijk elektronen afgestaan), de reactie is een oxidatie.

31
Q

Hoe ga je van massa naar mol?

A

Je doet de de massa/ molaire massa

32
Q

Wat doet een enzym met de energie drempel?

A

Deze verlaagt de top, en niet het evenwicht.

33
Q

Wat is de halveringsdikte?

A

De halveringsdikte is de dikte waarbij de helft van de straling wordt tegengehouden, de straling wordt dan geabsorbeerd door het materiaal; bij twee halveringsdikten wordt 75% geabsorbeerd,

Een dunne halveringsdikte is dus voordeliger dan een flinke halveringsdikte.

34
Q

Wat is het verschil tussen bestraling en besmetting?

A

Bij bestraling bereikt een ioniserende straling een organisme waardoor de cellen kunnen worden aangetast; besmetting zitten er radioactieve deeltjes op/in het lichaam –hierdoor geef je zelf straling af, dit is erger dan bestraling.

35
Q

Wat is de formule voor geabsorbeerde dosis/stralingsdosis?

A

D = E/m (E = geabsobeerde stralingsenergie)

36
Q

Wat is de formule voor dosis equivelent?

A

H = wr x D. De weegfactor wr is 20 voor alfastraling en 1 voor alle andere stralingen.

37
Q

Wat is een rontgenfoto?

A

Een röntgenfoto is een fotografische opname dmv röntgenstraling die ver door lichaamsweefsels doordringt. De fotonen vh apparaat gaan door de persoon heen en komen op de film terecht.

38
Q

Wat is een CT scan en waar wordt het voor gebruikt?

A

Een CT scan wordt gebruikt bij afwijkingen vh menselijk lichaam om in 3D af te beelden; hiermee worden afwijkingen in bloedvaten, infarcten breuken opgespoord.

Deze maakt een serie röntgenfoto’s die een computer samenvoegt wat wel voor veel straling zorgt –dit is een ring waar je in gaat.

39
Q

Hoe werkt MRI?

A

MRI heeft een 3D beeld; deze werkt met een sterk magnetisch veld waardoor atomen op de kop worden gezet (resonantie) –op een gegeven moment valt het magnetisch veld weg waardoor de atomen terug vallen en radiogolven uitzenden.

40
Q

Wat is een PET scan?

A

Een PET-scan (positron emissie tomografie) is een techniek waarbij radioactieve stoffen in het lichaam worden gedaan; deze worden vervolgens zichtbaar gemaakt zodat bekeken kan worden waar ze zich ophopen; er kan bijv gezien worden welke hersengebieden het meest actief zijn.

41
Q

Hoe wordt dichtheid berekend?

A

p = massa/volume

42
Q

Wat is transcriptie en wat is translatie?

A

Transcriptie: Van een stuk DNA wordt een kopie gemaakt (DNA->RNA)
Translatie: mRNA wordt vertaald naar een eiwit (DNA-> Eiwit)

43
Q

Welke cellen in ons lichaam kunnen dit alleen anaeroob doen?

A

Eretrocyten (rode bloedcellen), ze zijn dan ook volledig afhankelijk van glucose als brandstof.

44
Q

Wat is de wet van ohm ? En hoe ziet deze eruit in het kader van bloedflow?

A

U = IR. In het kader van bloedflow is dit
Drukverval (delta P) = stroomsterkte (phi) x R