week 2 Flashcards

1
Q

Wet in formele zin

A

sprake van een gezamenlijk besluit van de regering en de staten-generaal (formele wetgevers) volgens een procedure die is vastgelegd in art 82 gw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wie is statengeneraal

A

eerste en tweede kamer bij elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat geeft de aanduiding “formeel” in wet in formele zin aan

A

dat de bepaling door de wijze van totstandkoming als wet kan worden beschouwd. Het gaat dus om de procedurele en formele aspecten rond de bepaling, niet om haar inhoud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wet in materiele zin

A

algemene abstracte rechtsregels die de burgers bindt. Deze zijn afkomstig van een van de overheidsorganen die bevoegd zijn tot het maken van regels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat geeft de aanduiding “materieel in wet in materiele zin aan

A

dat de bepaling naar inhoud als wet kan worden beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom heeft de wet een algemeen karakter

A

omdat wetten van toepassing zijn op een onbepaalde groep personen en dus niet zijn te herleiden tot concrete individuen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom is de wet abstract

A

omdat deze van toepassing is op meerdere gevallen en niet voor een specifieke gebeurtenis is geschreven,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

kenmerken van wet in formele zin

A
  • staten-generaal + regering
  • gaat om de vorm van de wet: specifieke gevallen, het geldt voor een specifieke groep
  • formele en procedurele aspecten rond de bepaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kenmerken van wet in materiele zin

A
  • overheidsorganen die bevoegd zijn om wetten te maken
  • gaat om de inhoud van de wet
  • een ieder verbindend: het geldt voor iedereen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke drie categorien zijn de soorten wetgeving in op te delen

A
  • wet in formele zin die tevens wet in materiele zin is
  • wet in formele zin die geen wet in materiele zin is
  • wet in materiel zin die geen wet in formele zin is
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wet in formele zin die tevens wet in materiele zin is

A

wet met een algemene toepassing die is aangenomen door de formele wetgevers (zoals faiilissementswet)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wet in formele zin die geen wet in materiele zin is

A

wet met betrekking tot een individueel geval, die is aangenomen door de formele wetgevers (zoals begrotingswetten, maar ook legers uittzenden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wet in materiel zin die geen wet in formele zin is

A

wet met een algemene toepassing die wordt aangenomen door een lager niveau (zoals plaatstelijke verordening) deze geldt voor alle burgers in de gemeente maar deze wet is niet formeel aangenomen door de formele wetgevers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

formele wetgever

A

regering en statengeneraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wie is de regering

A

koning en ministers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is de verantwoordelijkheid van de minister

A

koning en staatssecretaressen (ministeriele verantwoordelijkheid; art. 42 lid 2 GW)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoe wordt het kiezen van de kamers gedaan

A

eerste kamer = rechtsstreeks gekozen

tweede kamer= door provinciele staten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

waaraan is de formele wetgever gebonden

A

grondwet, (voor nederlands bindende) internationale verdragen en besluiten van internationale organisaties. wetten in formele zin mogen niet in strijd zijn met verdragen, noch met grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wie kunnen allemaal het initiatief tot regelgeving doen

A

regering en tweede kamer. eerste kamer heeft dit recht niet.

20
Q

recht op amendement

A

recht op wijzigen van het wetsvoorstel.

21
Q

contraseign

A

de handtekening die een minister op een wet of besluit zet. doordat naast de koning een minister of staatssecretaris medeondertekent, blijkt dat niet de koning , maar de minister verantwoordelijk is.

22
Q

verschil tussen eerste en tweede kamer

A
  • de tweede kamer heeft recht van initiatief, de eerste kamer niet
  • de tweede kamer heeft recht van amendement, de eerste kamer niet.
23
Q

dikastocratie

A

de heerschappij ligt in de handen van de rechter

24
Q

Onder welke voorwaarde geldt de wet als rechtsbron

A
  • de wet is geschreven (lex scripta), dus een wet kan pas in werking treden na bekendmaking in een gezaghebbende schriftelijke tekst (staatsblad)
  • de wet is bevoegdelijk gegeven, waarbij de grondwet bepaalt welke overheidsorganen bevoegd zijn tot wetgeving.
  • de wet mag niet in strijd zijn met een hogere regeling
25
Q

wat is de hierarchie van regels.

A
  • internationaal recht en internationale verdragen
  • statuut van het koninkrijk der nederlanden
  • grondwet
  • wet in formele zin
  • algemene maatregelen van bestuur (dit is vb wet in materiele zin)
  • ministriele regelingen
  • verordeningen van provincie
  • verordeingen van gemeente/waterschp
26
Q

regels voor conflicten tussen verschillende soorten wetgeving

A
  • lex superior: hogere regel gaat boven lagere regels
  • lex specialis: bijzondere regel gaat boven de algemene regel
  • lex posterior: jongere regel gaat boven oudere regel
  • wet in formele zin staat boven wet in materiele zin
27
Q

toetsingsrecht

A

recht om wetten te toetsen aan een wet van een hogere orde, zoals een grondwet of verdrag.

28
Q

In welk artikel staat dat het verboden is wetten in formele zin of verdragen te toetsen aan de grondwet

A

art. 120. gw

29
Q

wat wordt er bedoeld met deze zin: “de rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen”

A

dit betekent dat de controle of een besluit van de formele wetgever in strijd is met de gw is voorbehouden aan de formele wetgever zelf, anders zou de rechter de taak van de wetgever overnemen en dat is strijd met de trias politica.

30
Q

waarom houdt de regering preventieve en repressieve controles

A

om toezicht te houden op de deugdelijkheid van wetten. de regering heeft dan ook de bevoegdheid om zowel lagere wetgeving als bestuurshandeling te vernietigen als deze in strijd is met de wet of het algemeen belang.

31
Q

dualistische opvatting

A

internationale verdragen worden niet binnen de nationale staat als directe rechtsbron erkend.

32
Q

monistische opvatting

A

internationale verdragen worden binnen de nationale staat als directe rechtsbron erkend.

33
Q

ideeen van wiarda

A

heteronome rechtsvinding = rechter past slechts eenvoudig de regels toe
autonome rechtsvinding = de rechter vormt nieuwe regels

34
Q

montesquieu

A

beweert dat in een democratie de wetgever algemene wetten opstelt en dat de rechter de ‘mond’ van die wet moet voorstellen. de wetten zijn namelijk vaag en het is de taak van de rechter deze zo goed mogelijk te vertolken.

35
Q

kortmann

A

beweert dat er alleen sprake is van rechtsvorming wanneer er geheel nieuw recht wordt gevormd zonder enige geschreven wettelijke grondslag. het lijkt er echter op dat de hoge raad het bij rechtsvorming heeft over het interpreteren en invullen van de leemtes van het bestaande recht die zijn gevormd door de wetgever.

36
Q

judge dredd en rolan freisler

A

illustreren waarom we in een rechtsstaat vragen naar grondslag van bevoegdheden. Zij vinden namelijk dat bevoegdheden zonder grondslag of macht zonder tegenmacht de gevaren zijn van het publiekrecht. Een openlijke rechtsvormende taak van de hoge raad past niet in het klassiek ideaal van wat een rechter hoort te doen.

37
Q

Wanneer is een verdrag geldig

A

het verdrag moet op nationaal niveau zijn gesloten

- het verdrag moet nationaal zijn goedgekeurd door de statengeneraal (art 93 gw)

38
Q

belang van art 93 en 94 van de gw en wat staat in deze arikelen

A

eerst moet worden voldaan aan art 93 voordat dat kan voor art 94.

93: het verdrag moet gelden voor alle burgers en het moet gelden in nederland anders is er transformatiewet nodig
94: als er in een verdrag iets anders staat dat in de nationale wet en dit elkaar tegenspreekt, het verdrag altijd voorgaat.

39
Q

In welke situatie moet de staten-generaal nadrukkelijk toestemming geven

A

wanneer er in een verdrag wordt afgeweken van de bepalingen van de grondwet. (art 91 gw)

40
Q

instructienorm

A

opdracht in een verdragsbepaling aan de overheid van een land om een bepaalde materie nader in een nationale wet te regelen.

41
Q

dmv. welke vragen kan je een rechtsbron een juridisch kader geven?

A
  1. wat houdt deze rechtsbron in?
  2. onder welke voorwaarde geldt deze rechtsbron (legaliteit of geldingsvraag)?
  3. waarom geldt deze bron als rechtsbron (legitimiteitsvraag)?
42
Q

hoe kan een pluriformiteit van rechtsbronnen worden gekenmerkt?

A

door het feit dat er een grote verscheidenheid aan rechtsbronnen was, die naar inhoud conflicterend kunnen zijn en waarvan niet duidelijk is welke rechtsbronnen geldig zijn.

43
Q

wat is de revolutionaire gedachte van rousseau?

A

contrat social, waarin de nieuwe staatsinrichting werd uitgelegd

44
Q

In welk art. is lindenbaum -cohen opgenomen.

A

6:162 BW

45
Q

Wat zijn de functies van rechtsbeginselen

A
1. normatieve functie:
aanvullende functie:
derogerende functie:
2. legitimerende functie:
3. actualiserende functie