Week 2 Flashcards

1
Q

In art. 132 Sv wordt het voorbereidend onderzoek gedefinieerd.
Kan onderverdeeld worden in 2 typen onderzoek:
1. Opsporingsonderzoek (art. 132a Sv)

A

Opsporingsonderzoek wordt verricht door opsporingsambtenaren, met R-C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q
  1. Verkennend onderzoek
A

Om een beeld te krijgen van een bepaalde sector waarvan vermoed wordt dat er georganiseerde criminaliteit plaatsvindt. Worden nauwelijks bevoegdheden aan toegekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Nadat de politie op de hoogte is gebracht van een strafbaar feit, zal over het algemeen een strafrechtelijk onderzoek worden gestart.

A
  • Aangifte
  • Tip of melding
  • Klachtdelict (belediging, art. 268 Sr)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het voorbereidend onderzoek wordt om 2 redenen het ‘voorbereidend’ onderzoek genoemd:

A
  1. De OvJ zal beslissen wat hij gaat doen (of dat de verdachte voor de rechter wordt gedagvaard of dat de zaak met een transactieaanbod/strafbeschikking wordt afgedaan);
  2. Het verzamelen van materieel op basis waarvan de rechter de vragen van art. 350 Sv kan beantwoorden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Transactieaanbod

A

Houdt in dat een bepaald bedrag wordt betaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Strafbeschikking

A

Houdt in dat een bepaalde straf wordt opgelegd – dit kan door een opsporingsambtenaar of bestuurlijke autoriteit worden gedaan onder toezicht van het OM.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Seponeren

A

Bij onvoldoende bewijsmateriaal om te verdachte te veroordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verdenkingscriterium

A

Er moet sprake zijn van een verdachte (art. 27 Sv) en dus een redelijk vermoeden dat een strafbaar feit is begaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HR Hollende Kleurling, HR Plastic Boodschappentasje, HR Zeedijk laten zien dat het verdenkingscriterium niet altijd even makkelijk in te vullen is.

A

Voor sommige dwangmiddelen geldt een zwaardere verdenkingseis (namelijk ernstige bezwaren). Er moet sprake zijn van meer dan slechts een redelijk vermoeden in de zin van art. 27 Sv. Voor sommige geldt een minder zware verdenkingseis. Dan moet er slechts sprake zijn van aanwijzingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bijzondere opsporingsbevoegdheden

A

De bevoegdheden, die in de fase voordat sprake is van een verdenking kunnen worden ingezet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Controlebevoegdheden

A

Zien op de naleving van de wet, bijv. blaastest. Er hoeft dan geen sprake te zijn van een verdachte (art. 27 Sv).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

2 situaties kunnen zich voordoen na controle:

A

Er wordt een feit vastgesteld dat strafbaar is gesteld in de wet op grond waarvan wordt gecontroleerd (1) of er wordt een feit vastgesteld die in een andere wet strafbaar is gesteld (2). Dan is het mogelijk dat door een controlebevoegdheid, een verdenking ontstaat en er wordt overgegaan tot een opsporing (voortgezette toepassing van bevoegdheden).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Opsporingsambtenaren

A

Er bestaan algemene opsporingsambtenaren (art. 141 Sv) en bijzondere opsporingsambtenaren (art. 142 Sv). In deze artikelen kan je lezen wie daar precies onder vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Algemene opsporingsambtenaren

A

Hebben de taak alle strafbare feiten op te sporen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Buitengewone opsporingsambtenaren

A

Hebben de taak alleen bepaalde strafbare feiten (uit bijzondere wetten) op te sporen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Het OM

A

Leidt altijd het opsporingsonderzoek en is zelf ook belast met de opsporing (art. 148 lid 2 Sv). Sommige (meer ingrijpende) opsporingsbevoegdheden mogen zelfs alleen door de OvJ worden uitgevoerd. Uiteindelijk beslist het OM of een zaak wel of niet voor de rechter gebracht zal worden (opportuniteitsbeginsel). Heeft grotere rol bij zwaardere strafbare feiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Rechter-commissaris (R-C)

A

Een onderzoeksrechter die – al dan niet op verzoek van de verdachte of op vordering van de OvJ – onderzoekshandelingen kan uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Getrapte bevoegdheid

A

Houdt in dat wanneer het optreden van de R-C niet kan worden afgewacht, de OvJ de opsporingsbevoegdheid mag uitvoeren. Verder is voor de inzet van bepaalde opsporingsbevoegdheden een machtiging van de R-C vereist.

19
Q

4 typen opsporingsbevoegdheden:

A
  1. Bevoegdheden ten aanzien van personen (staande houden, aanhouding, inverzekeringstelling, voorlopige hechtenis en DNA-onderzoek).
  2. Bevoegdheden ten aanzien van voorwerpen (inbeslagneming).
  3. Steunbevoegdheden (betreden van plaatsen, doorzoeking van plaatsen, onderzoek aan kleding en onderzoek aan en in het lichaam). Dit zijn bevoegdheden die niet per se centraal staan, maar nodig zijn om andere bevoegdheden uit te kunnen voeren. Het betreden van een plaats (= steunbevoegdheid) kan bijvoorbeeld nodig zijn voor inbeslagneming (= bevoegdheid ten aanzien van een voorwerp).
  4. Bijzondere opsporingsbevoegdheden (infiltratie, pseudo-koop en pseudo-dienstverlening, stelselmatige observatie en opnemen van telecommunicatie en van vertrouwelijke communicatie).
20
Q

Staandehouding (art. 52 Sv)

A

Het minst ingrijpende vrijheidsbeperkende dwangmiddel en heeft als enige doel de identiteit van de verdachte te achterhalen.
- In art. 27a lid 1 Sv staat naar welke gegevens mag worden gevraagd: naam, geboorteplaats, geboortedatum en adres.
- De verdachte is niet verplicht stil te staan als de opsporingsambtenaar hem aanspreekt of vraagt stil te staan. Wel mag de politie gebruik maken van (gepast) geweld. Als de verdachte dan de politie tegenwerkt, maakt hij zich schuldig aan wederspannigheid. Het geven van valse persoonsgegevens levert ook een strafbaar feit op.
- In het geval dat de verdachte weigert zijn persoonsgegevens te delen (wat niet strafbaar is), kan de politie nog overgaan tot fouillering (art. 55b Sv) of het vorderen van een legitimatiebewijs, mits dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak van de politie (art. 8 Politiewet).

21
Q

Aanhouding (art. 53 en 54 Sv)

A

Een vorm van vrijheidsberoving die tot doel heeft de verdachte over te brengen naar een plaats waar hij zal worden voorgeleid aan een (hulp)officier van justitie, die hem zal verhoren.

22
Q

De wet onderscheidt twee situaties waarin aanhouding mogelijk is:

A
  1. Ontdekking op heterdaad (art. 53 Sv)
  2. Ontdekking buiten heterdaad (art. 54 Sv)
23
Q

Definitie van ‘heterdaad’ staat in art. 128 lid 1 Sv

A
24
Q

Aanhouding bij ontdekking op heterdaad (art. 53 Sv), vereisten

A
  • Er moet sprake zijn van een verdachte in de zin van art. 27 Sv.
  • Eenieder is bevoegd de verdachte aan te houden (art. 53 lid 1 Sv).
  • De verdachte moet zo snel mogelijk aan een opsporingsambtenaar worden overgedragen (art. 53 lid 3 Sv).
  • De verdachte moet worden voorgeleid aan de (hulp)OvJ, die hem zal verhoren (art. 53 lid 2 Sv).
  • Toets altijd ook aan de beginselen van een goede procesorde (zoals redelijkheid en billijkheid).
25
Q

De vereisten van aanhouding bij heterdaad:

A
  • Wat? Aanhouden bij heterdaad (art. 53 Sv jo. art. 128 Sv)
  • Wie? Iedereen, let wel op lid 3 en lid 4!
  • Tegen wie? De verdachte (art. 27 Sv).
  • Wanneer? Ontdekking op heterdaad (art. 128 Sv).
  • Welk doel? Onverwijld overdragen aan een opsporingsambtenaar, geleiden naar plaats van verhoor.
26
Q

Aanhouding bij ontdekking buiten heterdaad (art. 54 Sv), vereisten

A
  • Er moet sprake zijn van een verdachte in de zin van art. 27 Sv.
  • De verdachte moet verdacht worden van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (in art. 67 Sv staat wanneer voorlopige hechtenis is toegelaten).
  • Alleen opsporingsambtenaren (in de zin van art. 141/142 Sv) mogen in dit geval aanhouden.
  • De OvJ moet de opsporingsambtenaar een bevel tot aanhouding hebben gegeven. Als diens optreden niet kan worden afgewacht, dan volstaat een bevel van de hulpOvJ (art. 54 leden 1-3 Sv). Als dat ook niet kan worden afgewacht, mag de opsporingsambtenaar zonder bevel aanhouden (art. 54 lid 4 Sv).
  • Toets altijd ook aan de beginselen van een goede procesorde (zoals redelijkheid en billijkheid).
27
Q

Aanhouden buiten heterdaad gebeurt in opdracht van de officier van justitie. Soms kan deze opdracht niet worden afgewacht en dan zijn lagere opsporingsambtenaren ook bevoegd. De aanhouding buiten heterdaad in schemavorm:

A
  • Wat? Aanhouden buiten heterdaad (art. 54 Sv).
  • Wie? De officier van justitie. Zie lid 3 voor de uitzondering.
  • Tegen wie? De verdachte (art. 27 Sv).
  • Wanneer? Alleen voor feiten waar voorlopige hechtenis voor is toegestaan (art. 67 lid 1 Sv). Dat is dus een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
  • Welk doel? Naar een plaats van verhoor te geleiden.
28
Q

4 vrijheidsbenemende dwangmiddelen in voorbereidend onderzoek:

A
  1. Ophouden voor onderzoek,
  2. Inverzekeringstelling,
  3. Bewaring; en
  4. Gevangenhouding.
29
Q

Ophouden voor onderzoek (art. 56a Sv), vereisten

A
  • Er moet sprake zijn van een aangehouden (art. 53/54 Sv) verdachte in de zin van art. 27 Sv, die aan de (hulp)OvJ is voorgeleid.
  • De (hulp)OvJ kan bevelen dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek.
  • Er moet voldaan zijn aan de termijn (art. 56a lid 2 Sv):
    o De verdachte mag maximaal 9 uur worden opgehouden voor onderzoek als hij wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 56a lid 2 Sv);
    o De verdachte mag maximaal 6 uur worden opgehouden als hij wordt verdacht van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten (art. 56a lid 2 Sv);
    o De tijd tussen 12 uur ’s nachts en 9 uur s’ochtends telt niet mee (art. 56a lid 2 Sv);
    o De genoemde termijn mag worden verlengd met 6 uur als het gaat om een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten (art. 56b Sv);
    o Als het gaat om een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis wel is toegelaten, mag verlenging niet. Inverzekeringstelling is echter wel toegestaan (art. 57 Sv);
  • Het onderzoek omvat de identificatie van de verdachte, de voorbereidingen voor het verhoor, het verhoor en het uitreiken van mededelingen in persoon over het gevolg van de strafzaak (art. 56a lid 4 Sv).
  • Toets altijd ook aan de beginselen van een goede procesorde (zoals redelijkheid en billijkheid).
30
Q

Inverzekeringstelling (art. 57 Sv), vereisten

A
  • Er moet sprake zijn van een verdachte in de zin van art. 27 Sv.
  • De inverzekeringstelling wordt bevolen door de (hulp)OvJ voor wie de verdachte wordt voorgeleid, of Diezelfde verdachte heeft aangehouden (art. 57 lid 1 Sv).
  • De verdachte moet eerst worden gehoord door de (hulp)OvJ voor wie de verdachte wordt voorgeleid, of Diezelfde verdachte heeft aangehouden. Let op: dit kan dus ook een opsporingsambtenaar zijn, zie art. 539j lid 2 Sv. Hierbij kan verdachte zich laten bijstaan door een raadsman (art. 57 lid 2 Sv).
  • De inverzekeringstelling kan alleen worden bevolen in het belang van het onderzoek (art. 57 lid 1 Sv). Denk hierbij bijvoorbeeld aan de situatie waarin de verdachte zijn of haar sporen kan uitwissen of als sprake is van vluchtgevaar.
  • Inverzekeringstelling is slechts mogelijk als er sprake is van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (art. 58 lid 1 jo. art. 67 lid 1 sub a of b Sv).
  • Er moet zijn voldaan aan de termijn.
    o De verdachte wordt maximaal 3 dagen in verzekering gesteld, te verlengen met ten hoogste 3 dagen (art. 58 lid 2 Sv);
  • Let op: binnen 3 dagen en 18 uur vanaf het moment van de aanhouding moet verdachte voor de R-C worden geleid (art. 59a lid 1 Sv). Deze beoordeelt of de inverzekeringstelling rechtmatig was of niet (art. 59a lid 5 Sv).
  • Toets altijd ook aan de beginselen van een goede procesorde (zoals redelijkheid en billijkheid).
31
Q

DNA-onderzoek (art. 151a Sv)

A

Het doel is om vast te stellen van wie bepaalde aangetroffen sporen afkomstig zijn. Let wel op dat enkel DNA-onderzoek onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen, er gelden bewijsminimumregels. De OvJ is bevoegd een deskundige te benoemen met de opdracht zo’n onderzoek te verrichten (art. 151a Sv). In eerste instantie moet dit met toestemming van de verdachte worden gedaan, maar krachtens art. 151b Sv kan dit onder dwang plaatsvinden, indien er ernstige bezwaren bestaan ten aanzien van de verdachte. De verdachte heeft het recht een tegenonderzoek in te stellen (art. 151a lid 6 Sv).

32
Q

Inbeslagneming (art. 94 Sv)

A

Geeft aan welke voorwerpen vatbaar zijn voor inbeslagname: voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen, en voorwerpen waarvan verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen. Op grond van art. 95 Sv is degene die de verdachte aanhoudt of staande houdt, bevoegd de door die verdachte meegevoerde voorwerpen in beslag te nemen. Deze in beslag genomen voorwerpen moeten vervolgens worden overgedragen aan de politie (art. 53 lid 3 Sv). Wanneer het niet gaat om een aangehouden verdachte, dan zijn enkel de opsporingsambtenaren bevoegd tot inbeslagneming (art. 96 Sv).

33
Q

Steunbevoegdheid

A

Soms is het nodig om bepaalde bevoegdheden, zoals inbeslagneming, uit te voeren op plaatsen die niet publiekelijk toegankelijk zijn. Dan is een bevoegdheid nodig (het betreden van plaatsen) om een andere bevoegdheid uit te kunnen voeren.

34
Q

Betreden van plaatsen (art. 55 Sv), 3 typen steunbevoegdheid:

A
  1. Betreden van plaatsen ter aanhouding (art. 55 Sv).
  2. Betreden van plaatsen ter inbeslagneming (art. 96 Sv).
  3. Schouw: een schouw kan worden uitgevoerd door de OvJ (art. 151 Sv), de R-C (art. 192-93 Gw) en de rechtbank (art. 318 Sv). Het enige doel van het uitvoeren van een schouw is rondkijken.
35
Q

Doorzoeking van plaatsen (art. 55a Sv, art. 96b, 96c en 97 Sv)

A

Is een steunbevoegdheid. Het verschil met het betreden van plaatsen, is dat bij deze bevoegdheid verder mag worden gegaan dan enkel kijken. Maar: bij doorzoeking door een woning, geldt tevens de Awbi.

36
Q

Deze bevoegdheid kent verschillende typen:

A
  1. Doorzoeking ter aanhouding (art. 55a Sv)
  2. Doorzoeking ter inbeslagneming (art. 96b, 96c en 97 Sv)
37
Q

Onderzoek aan de kleding (art. 56 Sv, art. 55b Sv), 2 typen van fouillering (in het kader van opsporing):
1. Vereisten opsporingsfouillering (art. 56 Sv)

A
  • (Hulp)OvJ (art. 56 lid 1 Sv) en andere opsporingsambtenaren zijn bevoegd (art. 56 lid 4 Sv).
  • Het moet gaan om een aangehouden verdachte in de zin van art. 27 Sv.
  • Er moeten ernstige bezwaren zijn tegen die persoon.
  • Het doel van de fouillering moet in het belang van het onderzoek zijn. Dit houdt in dat door te fouilleren wordt getracht materiaal te verkrijgen dat meer informatie kan geven over het strafbare feit waarvan de aangehouden persoon wordt verdacht.
38
Q
  1. Vereisten identificatiefouillering (art. 55b Sv)
A
  • Opsporingsambtenaren zijn bevoegd.
  • Staande gehouden of aangehouden verdachte in de zin van art. 27 Sv.
  • Het doel van de fouillering moet het vaststellen van de identiteit van de verdachte zijn. In beginsel mag dit niet in het openbaar plaatsvinden (art. 55b lid 2 Sv).

Buiten het kader van opsporing bestaat ook de veiligheidsfouillering (art. 7 lid 3 Politiewet). Hierbij is niet vereist dat de persoon als verdachte aan te merken is.

39
Q

Onderzoek aan en in het lichaam (art. 56 Sv)

A

Zowel onderzoek aan het lichaam (art. 56 lid 1 Sv) als onderzoek in het lichaam (art. 56 lid 2 Sv) is onder bepaalde voorwaarden mogelijk. Omdat het iemands recht op lichamelijke integriteit aantast (art. 11 Gw), mag alleen de (hulp)OvJ dit bevelen. Verder gelden dezelfde vereisten als bij fouillering:
* (Hulp)OvJ is bevoegd tot het bevelen van onderzoek aan het lichaam en alleen OvJ is bevoegd tot het bevelen van onderzoek in het lichaam.
* Het moet gaan om een aangehouden verdachte in de zin van art. 27 Sv.
* Er moeten ernstige bezwaren zijn tegen die persoon.
* Het doel van de fouillering moet in het belang van het onderzoek zijn. Dit houdt in dat door te fouilleren wordt getracht materiaal te verkrijgen dat meer informatie kan geven over het strafbare feit waarvan de aangehouden persoon wordt verdacht.

40
Q

Als je op je tentamen een dwangmiddel moet uitwerken, houdt dan de volgende 3 vuistregels in je achterhoofd:

A
  1. Werk altijd de 5 W’s uit. Hierbij hoef je de 5 W’s niet letterlijk te noemen. Het is verstandig om ze te incorporeren in een lopend verhaal. De 5 W’s zijn wat, wie, tegen wie, wanneer en welk doel?
  2. Werk altijd de verdachte uit (tegen wie?)! Noem art. 27 lid 1 Sv en de bijbehorende jurisprudentie (indien relevant).
  3. Noem als je klaar bent met de 5 W’s altijd de beginselen van een behoorlijke procesorde. Kijk of deze in acht worden genomen! Denk hierbij aan HR Braak bij Binnentreden.
41
Q

Art. 27 Sv bepaalt wie precies als verdachte kan worden aangemerkt:

A
  1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit (materieel criterium).
  2. Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht (formeel criterium).
42
Q

Wanneer ben je een verdachte in de zin van art. 27 lid 1 Sv? Er moeten aan 3 vereisten worden voldaan zijn, voordat je als een verdachte kunt worden aangemerkt:

A
  1. Individualiseerbaarheid: er moet een persoon aan te wijzen zijn.
  2. Objectiveerbaarheid: uit feiten en omstandigheden moet een redelijk vermoeden van schuld blijken.
  3. Concretiseerbaarheid: er moet geconcretiseerd worden om welk strafbaar feit het gaat.
43
Q

Zodra een persoon als een verdachte wordt aangemerkt geniet hij van 2 fundamentele rechten:

A
  1. Cautieplicht (art. 29 lid 2 Sv): voor elk verhoor van de verdachte moet cautie worden gegeven (= zwijgrecht). Als er wordt nagelaten cautie te geven (cautieverzuim), dan kan dat als gevolg hebben dat de verklaring van de verdachte niet tot het bewijs kan worden toegelaten (art. 359a Sv). Zie HR Plastic Boodschappentasje.
  2. Pressieverbod (art. 29 lid 1 Sv): nemo-tenetur.