Week 3 Flashcards

1
Q

Rechtspositivisme

A

Geen verband tussen recht en rechtvaardigheid. Een rechtsregel heeft gelding wanneer het door een bevoegde wetgever is uitgevaardigd. Inhoud en legitimiteit zijn ook niet belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hans Kelsen

A

Aanhanger van het rechtspositivisme. Hij baseert zijn theorie op de Grundnorm. Er moet dus in ieder rechtssysteem een beginpunt zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

H.L.A. Hart

A

Aanhanger van het rechtspositivisme. Hij beweert dat het rechtssysteem 2 recht regels kent. De primaire rechtsregels, die gedrag reguleren en de secundaire, die zich richten tot de autoriteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Legaliteitsbeginsel van het strafrecht

A

Geen feit is strafbaar dan aan voorafgaande wettelijke strafbepaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Het ideële moment

A

Ook wel het natuurrecht. Onrechtvaardig recht is geen recht. Belangrijkste rechtsbronnen zijn hierbij de rechtsbeginselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Thomas Aquino

A

Aanhanger van het natuurrecht. Het ‘hoger recht’ wat voor hem centraal stond, was het goddelijk recht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hugo de Groot

A

Grondlegger van het natuurrecht en het Europese recht. Recht is noodzakelijk voor de mens om vreedzaam te leven. Inhoud van het recht is uit de menselijke natuur af te leiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

John Finnis

A

Aanhanger van het natuurrecht. Hij geloofde dat het natuurrecht hoger was dan het positief recht. Echter verklaarde hij het positief recht niet tot ongeldig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cultuurrecht

A

Het recht is ondenkbaar zonder gemeenschap van mensen waarin het ontstaat en ontwikkelt. Het cultuurrecht ligt tussen het natuurrecht en het rechtspositivisme in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gustav Radbruch

A

Aanhanger van het cultuurrecht. Ieder rechtssysteem moet gerechtigheid, rechtszekerheid en doelmatigheid bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Radbruch-formule

A

Het positieve recht geldt altijd. Rechtszekerheid gaat boven gerechtigheid in een conflict, tenzij de kloof tussen gerechtigheid en rechtszekerheid onverdraaglijk groot wordt, dan moet de rechtszekerheid wijken voor gerechtigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Interpretivisme

A

Tussen het natuurrecht en het rechtspositivisme. Rechtsbeginselen moeten worden afgewogen om te kijken welke het rechtvaardigst is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ronald Dworkin

A

Aanhanger van het interpretivisme. Hij maakt onderscheidt tussen principles (morele waardes die gevolgd moeten worden) en policies (beleidsregels die wenselijk zijn).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Rechtsrealisme

A

Rechtsregel zijn pas geldig wanneer ze worden nageleefd in de samenleving. Belangrijke rechtsbronnen zijn het gewoonterecht en de jurisprudentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Holmes

A

Aanhanger van het rechtsrealisme. Bekijkt het rechtssysteem vanuit een ‘bad man’, omdat deze niet volgens zijn geweten handelt, maar volgens de consequenties van de jurisprudentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Pound

A

Aanhanger van het rechtsrealisme. Richt zich op de maatschappelijke effecten en de functies van het recht. Het gaat om de law in action

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cardozo

A

Aanhanger van het rechtsrealisme. Hij vindt dat rechts contextualisten moeten zijn en zich bewust moeten zijn van de individuele consequenties van hun beslissingen.

18
Q

Interactionisme

A

Bevindt zich tussen natuurrecht en rechtsrealisme.

19
Q

Fuller

A

Aanhanger van het interactionisme. Hij stelt dat gewoonterecht direct laat zien hoe ongeschreven rechtsnormen ontstaan uit het handelen van burgers. Er is geen recht zonder moraal. Hij scheidt moralen in extern moraal (normen en waarden) en intern moraal (eisen die we in het recht stellen om van goed recht te spreken)

20
Q

Rechtsrealisme vs rechtspositivisme

A

law in action vs law in books

21
Q

natuurrecht vs rechtsrealisme

A

ideële waarden vs praktijk

22
Q

rechtspositivisme vs natuurrecht

A

recht vs rechtvaardigheid

23
Q

In het artikel “recht als onrecht” van J.H Niuewenhuis worden twee belangrijke casussen uitgelegd. Dit gebeurt aan de hand van een griekse tragedie: antigone. Leg dit uit.

A

Kreos (rechtspositivisme) geldende recht op het moment vs Antigone (natuurrecht) het menselijke aspect van deze tragedie

24
Q

Europees recht

A

Europese unie, Raad van Europa en internationale verdragen

25
Q

EHRM van de Raad van Europa

A

De functie is het naleven van de grondrechten en mensenrechten. Het rechtspreken orgaan

26
Q

Eisen van de rechtsstaat

A

Toegang tot de rechter, recht op een eerlijk proces en recht opeen onpartijdige en onafhankelijke rechter.

27
Q

Europese Unie

A

Supranationale organisatie met een eigen, autonome rechtsorde

28
Q

Manifestatie van pluriformiteit volgens Koopmans

A

Verschillende regelgevers, de aard van de regels en niet-statelijke regels met regels uit het wettelijk systeem

29
Q

Democratie

A

Een bestuursvorm waarin de wil van het volk de bron is van legitieme machtsuitoefening

30
Q

Procedure eisen (democratie)

A

Recht om invloed uit te oefenen op de verkiezingen, recht om verkozen te worden, meerderheidsregel en politieke grondrechten

31
Q

inhoudelijke eisen

A

Recht om naar politieke machtuitoefening te streven, minderheden worden betrokken en er moet controle van besluitvorming zijn

32
Q

Trias politica

A

Uitvoerende, wetgevende en rechtsprekende macht, die onafhankelijk zijn en elkaar in balans houden

33
Q

Grondrechten

A

regelingen van hoge orde

34
Q

klassieke grondrechten

A

Burgerlijke rechten, wat betreft vrijheid

35
Q

Sociale grondrechten

A

Culturele, economische en sociale burgerlijke rechten

36
Q

Toegang tot de rechter

A

Recht tot een onafhankelijke rechter van een burger

37
Q

legaliteitsbeginsel

A

Alle handelingen dienen te gebaseerd te zijn op de wet om willekeurig handelen te voorkomen

38
Q

rechtsstaat

A

De overheidsmacht is gebonden aan maat en regel

39
Q

Negatieve vrijheid

A

Vrijheid van invloed van anderen (privacy recht)

40
Q

Positieve vrijheid

A

Vrijheid tot het inzetten van je eigen vermogen (vrijheid tot onderwijs)