Week 3 Flashcards

1
Q

Wanneer is sprake van de procedure van het beantwoorden van de vier vragen van art. 350 Sv?

A

Alleen bij ‘normale delicten’, waarbij geen culpa of wederrechtelijkheid in de delictsomschrijving staat = atypische delicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Twee soorten strafuitsluitingsgronden

A
  1. Rechtvaardigingsgronden > neemt de wederrechtelijkheid weg en rechtvaardigt de daad.
  2. Schulduitsluitingsgronden > neemt de verwijtbaarheid weg en excuseert de dader.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bijzondere strafuitsluitingsgronden

A

zijn niet algemeen toepasbaar, maar hebben betrekking op specifieke delicten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Noodweer

A

Het recht van mensen om zich te verdedigen tegen een aanval.
> voorwaarden:
- ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding;
- lijf, eerbaarheid of goed;
- geboden en noodzakelijke verdediging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding

A
  • Verdediging is alleen toegelaten tegen een aanranding die aan de gang is op het moment dat de verdediging wordt ingezet (dus niet bij dreiging).
  • Wanneer sprake is van een ogenblikkelijk dreigend gevaar is verdediging wel al meteen toegestaan. Duidelijke grenzen tussen de ‘enkele vrees’ voor een aanval en een ‘ogenblikkelijk dreigend gevaar’ zijn daarbij moeilijk te trekken > de omstandigheden van het geval zijn doorslaggevend.
    > Bijv. als A een pistool op B richt met de kennelijke intentie om B neer te schieten, dan hoeft B, om zichzelf gerechtvaardigd te mogen verdedigen, niet te wachten tot A de trekker over heeft gehaald.
  • Wil de verdediging tegen een aanranding gerechtvaardigd zijn, dan moet de aanranding niet alleen ogenblikkelijk zijn, maar ook wederrechtelijk (mag dus niet verdedigd worden tegen aanhouding door een opsporingsambtenaar).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noodzakelijke en geboden verdediging

A
  • Subsidiariteit: men moet in beginsel, indien het mogelijk is, zich aan de aanval onttrekken in plaats van zich fysiek te verdedigen.

> De verdediging moet in die zin daadwerkelijk noodzakelijk zijn, als het redelijkerwijs mogelijk is de vlucht te kiezen maar de aangevallene toch voor een tegenaanval kiest, dan schendt hij daarmee de eis van subsidiariteit.

> De verdediging moet geboden zijn; de verdedigingshandeling moet proportioneel zijn ten opzichte van de aanvalshandeling. De belangen die geschonden worden met de verdediging mogen niet veel groter zijn dan de belangen die worden gered met de verdedigingshandeling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noodweerexces

A

Een overschrijding van de proportionele verdediging onder invloed van de door de aanval veroorzaakte emoties is vergeeflijk.
> voorwaarden:
- sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding;
- aanranding van lijf, eerbaarheid of goed;
- verdediging is noodzakelijk (subsidiariteit).

> Excessieve verdediging: een verdediging die, gezien de kracht waarmee deze wordt ingezet, in geen verhouding staat tot de aanval > intensief noodweerexces (=disproportionaliteit in de intensiteit van de verdediging).

> Extensief noodweerexces: disproportionaliteit in de duur van de verdediging.

> De hevige gemoedsbeweging moet het onmiddellijke gevolg zijn geweest van de aanranding.

> Dubbele causaliteit: de aanval moet de oorzaak zijn van de hevige gemoedsbeweging en die moet weer de oorzaak zijn van de disproportionele verdediging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Tardief noodweerexces

A

Het doen van een geslaagd beroep op noodweerexces in een situatie waarin de aanval reeds voorbij is; iemand reageert op een aanranding, terwijl die al is afgelopen.

> Bijv. B schopt A, na de schop van B hoorde er bij A geen vrees te zijn om opnieuw getrapt te worden. De aanval was dus afgelopen, desondanks geeft A klappen aan B.

  • Bij tardief noodweerexces moet ten tijde van de aanval een noodweersituatie hebben bestaan, dus niet ten tijde van de verdediging.
    Dubbele causaliteit telt hier ook.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Psychische overmacht

A

Een van buiten komende drang waaraan men redelijkerwijs geen weerstand kan of behoeft te bieden.

  • De psychische druk moet van zodanige aard en van zodanig gewicht zijn dat hierdoor de wilsvrijheid wordt aangetast.
  • Wordt gekeken naar de verhouding tussen de uitgeoefende druk en het gepleegde delict.
    Kan problematisch zijn in situaties waarin gedurende langere tijd psychische druk aanwezig is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Overmacht als noodtoestand

A
  • Een situatie doet zich voor waarin een keuze moet worden gemaakt tussen twee conflicterende plichten: enerzijds de plicht om de strafwet na te leven en anderzijds een zwaarwegende maatschappelijke plicht.
  • De wet wordt overtreden als gevolg van een bepaalde belangenafweging. Als deze belangenafweging de juiste is, heeft een beroep op deze rechtvaardigingsgrond kans van slagen.
  • De zaken moeten zodanig liggen dat het maken van een keuze tussen de plichten geen uitstel kan lijden. Er moet zich letterlijk een noodsituatie voordoen.
    Niet alleen moet een conflict van plichten bestaan in een situatie van acute nood, maar ook moet worden voldaan aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bevoegd en onbevoegd gegeven ambtelijk bevel

A

De rechtvaardigheidsgrond ‘bevoegd gegeven ambtelijk’ bevel heft de strafbaarheid op van wetsovertredingen die zijn begaan naar aanleiding van een bevel gegeven door of namens de overheid.
Bij een ‘onbevoegd gegeven ambtelijk bevel’ kan men denken aan een bevel dat wordt gegeven door iemand die weliswaar ten aanzien van de bevolene hoger in rang is, maar dat deze meerdere een bevel geeft dat niet ligt binnen de kring van zijn bevelsbevoegdheid > als het voor de bevolene praktisch gezien niet mogelijk is om de precieze contouren van de bevelsbevoegdheid te kennen en het bevel voortvarend opgevolgd moet worden, dan slaagt het beroep.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wettelijk voorschrift

A

De rechtvaardigheidsgrond wettelijk voorschrift beoogt straffeloosheid te garanderen aan degene die de strafwet overtreedt ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.

> Bijv. een politieagent die een verdachte aanhoudt en meeneemt naar het politiebureau, berooft hem van zijn vrijheid. Hij handelt echter ter uitvoering van een wettelijk voorschrift.
Moet voldoen aan subsidiariteit en proportionaliteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ontoerekeningsvatbaarheid

A

De invloed van de stoornis of het gebrek in de ontwikkeling ten tijde van het begaan van het strafbare feit wordt zo groot geacht, dat de wil van de dader niet meer in vrijheid is gevormd.

  • De verwijtbaarheid ontbreekt
  • Ook een ontoerekeningsvatbare kan willens en wetens handelen, zij het dat zijn opzet dan gevormd wordt onder invloed van de stoornis en dat men dan om die reden de dader geen verwijt kan maken van de opzettelijke handeling.

> Ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR) > met terbeschikkingstelling (TBS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Buitenwettelijke strafuitsluitingsgronden

A

deze zijn niet ontstaan als gevolg van wetgeving, maar danken hun bestaan aan de rechtspraak.
- Afwezigheid van alle schuld (AVAS) > ongeschreven schulduitsluitingsgrond
- Ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid > ongeschreven rechtvaardigingsgrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Strafbare voorbereiding

A

Gedragingen die nog niet een strafbare poging opleveren, maar wel reeds duidelijk de intentie van de potentiële dader aan het licht brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Strafbare poging

A

het voornemen van de dader heeft zich geopenbaard door een begin van uitvoering.

> De dader die zijn poging vrijwillig opgeeft is niet strafbaar op de grond van poging.

17
Q

Poging en voorbereiding

A
  • Onvoltooide delictsvorm: gevolg is niet ingetreden, gedrag was wel gevaarlijk
  • Poging en voorbereiding:
    a. poging ligt dicht tegen het delict aan: gevaar voor een concreet misdrijf
    b. voorbereiding staat er verder vanaf: gevaar voor een ernstig misdrijf, maar het gevaar hoeft nog niet concreet te zijn
    c. geen poging of voorbereiding bij vrijwillige terugtreding (art. 46b Sr)
18
Q

Ad a) Poging

A
  • Artikel 45 lid 1 en 2 Sr
  • Voorwaarden voor strafbare poging:
    > Misdrijf: poging tot overtreding is niet strafbaar
    > Voornemen: de dader moet opzet hebben om een specifiek misdrijf te begaan. Gradatie van opzet is gelijk aan de gradatie van opzet bij het voltooide misdrijf
    > Begin van uitvoering: de dader moet begonnen zijn met het misdrijf te begaan
19
Q

Twee groepen theorieën met betrekking tot het begin van uitvoering

A
  1. Subjectieve theorie
    > Nadruk ligt op de intentie van de dader; er is al sprake van uitvoering indien er handelingen worden verricht waaruit blijkt dat men naar voltooiing van een misdrijf streeft, of uiting geeft aan de misdadige wil.
  2. Objectieve theorie
    > De gedraging moet daadwerkelijk een begin vormen van voltooiing van het misdrijf.
    >In NL is de objectieve leer min of meer dominant
20
Q

Cito-arrest

A

De vraag staat centraal of de handelingen van de verdachten zijn aan te merken als voorbereidingshandelingen of uitvoeringshandelingen.

  • Cito-criterium om te kunnen bepalen wanneer sprake is van een begin van uitvoering: of een gedraging naar uiterlijke verschijningsvorm beschouwd moet worden als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf.

> Uiterlijke zichtbaarheid ten tijde van de poging niet vereist.

> ‘Jetzt geht es los’ > het staat op het punt om te beginnen

  • Uiterlijke verschijningsvorm is het criterium om begin van uitvoering vast te stellen.
  • Gerichtheid pp voltooiing van een misdrijf.
  • Voorwaarden:
    > Samenspel van gedragingen
    > Hoe kort voor voltooiing van het misdrijf (tijd/plaats)?
    > Hoe concreet op voltooiing van het misdrijf gericht?
21
Q

Absoluut ondeugdelijke poging

A

Iemand streeft naar het plegen van een strafbaar feit, maar doet dat op een zodanige wijze dat nooit een reëel gevaar voor het slagen van dat misdrijf aanwezig is.

> Het gebruikte middel of het object maakt het slagen van de poging in alle gevallen onmogelijk.

> Niet strafbaar

22
Q

Relatief ondeugdelijke poging

A

Het middel of het object is in principe - onder normale omstandigheden - geschikt om te komen tot voltooiing, maar door min of meer toevallige omstandigheden blijft die voltooiing uit.

> Wel strafbaar

23
Q

Ad b) Voorbereiding

A
  • Artikel 45 lid 1,2,3 Sr

-Voorbereidingshandelingen (verwerven, etc.)
- Voorbereidingsmiddelen (voorwerpen, etc.)

- Opzettelijk handelen
  • Voorbereidingsmiddelen moeten zijn bestemd tot begaan van het misdrijf
24
Q

Deelneming:

A

ook personen die niet de (hele) delictsomschrijving vervullen, kunnen toch aansprakelijk zijn voor het strafbare feit.

  • Deelneming zorgt voor een uitbreiding van het bereik van het materiële strafrecht.

> Art. 51 lid 1 Sr jo. art. 47 lid 1 Sr jo. art. 48 Sr geven uitleg van het begrip

25
Q

Deelneming aan een strafbaar feit:

A

meer dan één persoon is betrokken bij het begaan van het strafbare feit.

Strafbaar, want:
- drempel om de fout in te gaan wordt lager, als je samen bent
-beperken tot de persoon die strafbare feit pleegt, ontkent dat strafbare feiten op uiteenlopende manieren tot stand komen en daarbij veel personen kunnen zijn (je wil het niet bij één persoon laten, beiden hebben gezorgd dat het feit heeft plaatsgevonden

  • de pleger is niet altijd de kwade genius (er zitten misschien wel mensen op de achtergrond die het plan hebben bedacht)
26
Q

Daderschap - deelneming

A
  • Strafbare feiten kunnen worden begaan door dader en door medeplichtigen.
  • Als daders worden gestraft:
    > Zij die het feit plegen: zij vervullen met hun gedrag in hun eentje de wettelijke delictsomschrijving.
    > Zij die het feit doen plegen, medeplegen, uitlokken: zij vervullen met hun gedrag niet in hun eentje de wettelijke delictsomschrijving; er zijn anderen bij betrokken.
27
Q

Medeplichtigen

A

Medeplichtigen zijn geen daders. Zij vervullen de wettelijke delictsomschrijving niet zelf, maar bevorderen of vergemakkelijken het begaan van het misdrijf.

> Strafmaximum ligt lager

28
Q

Deelnemers zijn

A
  • Daders: doen pleger, medepleger, uitlokker
  • De medeplichtige
29
Q

Deelnemingsvormen

A
  • Doen plegen (art. 47 lid 1, onder 1 Sr): het laten begaan van een strafbaar feit door een ander, waarbij die ander niet strafbaar is (HR Melk en Water).
  • Medeplegen (art. 47 lid 1, onder 1 Sr): bewuste en nauwe samenwerking in het plegen van een strafbaar feit (tussen tenminste twee personen).
  • Uitlokken (art. 47 lid 1, onder 2 Sr): door uitlokkingsmiddelen een ander overhalen een strafbaar feit te plegen (de uitgelokte is wel strafbaar).
  • Medeplichtigheid (art. 48 Sr): vergemakkelijken of bevorderen van een door een ander gepleegd misdrijf.
30
Q

Voltooid delict

A

vervullen van alle bestanddelen van de delictsomschrijving

31
Q

Onvoltooide delictsvorm

A

(1) poging, art. 45 lid 1 en 2 Sr -> delictsomschrijving is niet vervult, maar er is wel een begin aan gemaakt
(2) voorbereidingshandelingen, art. 46 lid 1 en 2 Sr -> voorbereiden van het delict (verzamelen van materiaal etc.)

32
Q

Medeplegen

A

wanneer twee of meer personen nauw en bewust samenwerken bij het begaan van het strafbare feit (HR Overzichtsarrest medeplegen).

> Voorwaarden:
- Nauwe samenwerking: intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht
- Bewuste samenwerking: opzet op de samenwerking en op het strafbare feit

33
Q

Nauwe samenwerking

A

De medepleger moet nauw hebben samengewerkt met een ander. Dit impliceert dat de bijdrage van de persoon die als medepleger wordt vervolgd, substantieel moet zijn.
Is deze duidelijk van ondergeschikte aard, dan zal eerder sprake zijn van medeplichtigheid.

34
Q

Indicatie factoren voor nauwe samenwerking (6)

A
  • Het tonen van initiatief bij bedenken of uitvoeren; > intellectuele bijdrage
  • Het voeren van regie voor of achter de schermen; > intellectuele bijdrage
  • Overduidelijk deel uitmaken van een hechte en planmatig samenwerkende dadergroep; > materiële bijdrage
  • Het leveren van een onmisbare of belangrijke bijdrage; > materiële bijdrage
  • Een zekere inwisselbaarheid van de rollen van de daders; > materiële bijdrage
  • Een min of meer toevallig tot stand gekomen rolverdeling. > materiële bijdrage
35
Q

Medeplegen - medeplichtigheid

A
  • Medeplichtigheid (art, 48 Sr): bevorderen/vergemakkelijken van het misdrijf dat een ander pleegt.
  • De grens tussen medeplegen en medeplichtigheid is relevant, o.om. Vanwege strafmaximum (vgl. art. 49 lid 1 Sr met art. 47 lid 1 Sr).
  • Extra probleem: gedragingen die met medeplichtigheid in verband worden gebracht, staan aan het oordeel dat er sprake is van medeplegen niet in de weg (HR Overzichtsarrest medeplegen).
  • Medeplegen is niet hetzelfde als medeplichtigheid, want medeplichtigheid is geen bijdrage van voldoende gewicht.
36
Q

Opzet van de medepleger

A

Voor medeplegen, maar ook voor de andere deelnemingsvormen, geldt dat voldaan moet zijn aan de eis van ‘dubbel opzet’.

Dubbel opzet: het opzet moet in twee opzichten aanwezig zijn:

  1. De medepleger moet opzet hebben op het deelnemen zelf; de medepleger moet dus willen medeplegen.
  2. De medepleger moet een bijdrage willen leveren aan een bepaald strafbaar feit; hij moet dus opzet hebben op het delict.
37
Q

Accessoriteit

A

deelneming is alleen strafbaar als een strafbaar feit is gepleegd. Zonder strafbaar feit is de deelneming niet strafbaar.

38
Q

Dubbel opzet

A

deelnemer moet opzet hebben op het deelnemen en op het strafbare feit (bij medeplichtigheid: het misdrijf) dat wordt begaan.

39
Q

Vormen van medeplegen

A
  • ‘Plegen-plegen’: beiden vervullen ieder voor zich de hele delictsomschrijving, beiden vervullen de rol van klassieke pleger.
  • ‘Plegen-medeplegen’: maar één vervult de rol van klassieke pleger.
  • ‘Medeplegen-medeplegen’: geen van de daders pleegt het gehele feit.

> Doel medepleeg-constructie is degenen die innig samenwerken bij de verwezenlijking van het strafbare feit, verantwoordelijk te houden voor dat hele feit.