Week 4 Flashcards

1
Q

Bestuurshandelen is niet onbegrensd.
> Bestuursorganen moeten voldoen aan vele publiekrechtelijke normen, bijv.:

A
  1. Algemene materiële en procedurele rechtsnormen.
  2. Bijzondere rechtsnormen,
    voortvloeiend uit bijzondere formele en materiële wetten, beleidsregels en beschikkingen.
    - Bijv. soms moet een bestuursorgaan gebruikmaken van zijn bevoegdheid en soms kan een bestuursorgaan dat doen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schema bevoegdheid, normconditie en beslissingsruimte

A

Bevoegdheid:
- Beslissingsruimte -> beleidsruimte:
· als aan het bestuursorgaan is overgelaten of het een bevoegdheid zal uitoefenen.
· vaak te herkennen als een ‘kan’-bepaling.
· rechter toetst terughoudend.

  • Geen beslissingsruimte -> geen beleidsruimte:
    · bestuursorgaan ‘moet’ gebruik maken van de bevoegdheid.
    · ook wel ‘gebonden bevoegdheid’ genoemd.
    · rechter toetst vol.

Normconditie:
- Beslissingsruimte -> beoordelingsruimte:
· de wetgever heeft expres een vaag begrip gebruikt.
· rechter toetst terughoudend.

  • Geen beslissingsruimte -> geen beoordelingsruimte:
    · (vaag) begrip zonder dat wetgever bedoelt dat bestuursorgaan dat zelf mag interpreteren.
    · rechter toetst vol.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onderscheid normconditie en bevoegdheid

A
  • Bevoegdheid: kan of moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid?
  • Normconditie: de toepassingsvoorwaarden; aan welke eisen moet worden gedaan om een verbod op te leggen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bevoegdheidstoepassing:
Beleidsruimte:

A

· Wanneer aan het bestuursorgaan is overgelaten of het een bevoegdheid zal uitoefenen.

· Vaak te herkennen aan het gebruik van het woord “kan” -> een “kan”-bepaling.

· Gaat gepaard met terughoudende toets door de bestuursrechter: kon het bestuursorgaan ‘in redelijkheid’ tot zijn besluit komen?

Als het bestuursorgaan de bevoegdheid moet gebruiken, is er geen beleidsruimte (=gebonden bevoegdheid).
> De indringendheid van de toetsing door de bestuursrechter is dan ‘vol’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Normcondities:

A

· Normcondities: de voorwaarden die in een wettelijk voorschrift worden genoemd.

· Aan deze voorwaarden moet worden voldaan voordat bijvoorbeeld een vergunning kan worden verleend.

> Het zijn toepassingsvoorwaarden om van een bevoegdheid gebruik te kunnen maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Normcondities:
Beoordelingsruimte:

A

Met een vage norm beoogt de wetgever het bestuursorgaan ruimte te geven om te kiezen voor een bepaalde invulling van die norm.
> Het bestuursorgaan heeft dan beoordelingsruimte.
> Beoordelingsruimte wordt terughoudend getoetst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Normcondities:
Geen beoordelingsruimte:

A

Als de wetgever niet heeft beoogd om het bestuursorgaan beoordelingsruimte te geven, is sprake van een objectief bedoelde wettelijke norm.
> Het bestuursorgaan heeft dan géén beoordelingsruimte.
> De rechter toetst dan ‘vol’ en bekijkt dus zelfstandig of aan de toepassingscondities is voldaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Terughoudend rechterlijke toets:

A

Heeft het bestuursorgaan in redelijkheid tot zijn besluit kunnen komen?
- Niet: Zou ik als rechter dit besluit ook zo genomen hebben?

Wel: Is het besluit goed gemotiveerd? Heeft het bestuursorgaan zijn beleid goed toegepast? Is de wet goed toegepast? Is er geen sprake van willekeur?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Volle rechterlijke toets:

A
  • Rechter gaat precies na of het besluit rechtmatig is en kan zijn eigen oordeel voor het oordeel van het bestuursorgaan in de plaats stellen.
  • Heeft het bestuursorgaan het rechtens juiste besluit genomen? Zo nee, in uiterste geval ‘zelf in de zaak voorzien’ (rechterlijke uitspraak treedt in plaats van besluit).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Uitspraak Aanlijngebod Bordeaux Dog (AAJ)

A

Het college kan een mijlkorfgebod opleggen -> voorbeeld van beleidsruimte.

Wanneer er sprake is van gedrag dat gevaarlijk of hinderlijk is -> vaag dus voorbeeld van beoordelingsruimte.

Er wordt in redelijkheid getoetst -> voorbeeld van terughoudende toets.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bestuurshandelen is niet onbegrensd.
> Bestuursorganen moeten voldoen aan vele publiekrechtelijke normen, bijvoorbeeld:

A

· Bijzondere rechtsnormen:
Voortvloeiend uit bijzondere formele en materiële wetten, beleidsregels en beschikkingen.

· Algemene rechtsnormen: procedureel:
Doorzendplicht, geheimhouding, omgang met adviezen, hoorplicht, beslistermijnen, bekendmaking.

· Algemene rechtsnormen: materieel:
Fair play, verbod van vooringenomenheid, zorgvuldigheid, gelijkheid, vertrouwen, rechtszekerheid, motivering e.d.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Functies a.b.b.b. (algemene beginselen van behoorlijk bestuur):

A
  • Voor de burger zijn het normen waarop hij zich in een rechtsgang kan beroepen.
  • Bestuurlijke gedragsnormen: richtsnoeren voor het bestuur bij de uitoefening van bevoegdheden.
  • Rechterlijke toetsingsnormen: bij strijd met een a.b.b.b. kan de rechter een besluit deels of geheel vernietigen.

A.b.b.b.’s zijn deels gecodificeerd in de Awb, maar deels ongeschreven rechtsnormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 8 algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn er?

A
  1. Motiveringsbeginsel
  2. Zorgvuldigheidsbeginsel
  3. Rechtszekerheidsbeginsel
  4. Verbod van vooringenomenheid
  5. Specialiteitsbeginsel
  6. Evenredigheidsbeginsel
  7. Vertrouwensbeginsel
  8. Gelijkheidsbeginsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Motiveringsbeginsel

A

Een burger zal wil willen weten om welke redenen een bepaald besluit genomen is. En besluit moet daarom worden gemotiveerd
-> een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering (art. 3:46 Awb).

Het vereiste van een draagkrachtige motivering:
a. De feiten moeten juist worden vastgesteld
b. De vastgestelde feiten moeten leiden tot het besluit

De motivering van een besluit moet niet alleen deugdelijk zijn, maar ook naar buiten toe blijken -> kenbare motivering (art. 3:47 Awb):
1. De motivering moet inzicht verschaffen in de gevolgde gedachtegang van het bestuursorgaan
2. De motivering moet voor de belanghebbende begrijpelijk zijn

Kenbare motivering:
○ De motivering moet bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld.
○ Daarin hoort in ieder geval te staan op basis van welk wettelijk voorschrift het besluit is genomen.
○ De motivering van het besluit moet meer om het lijf hebben dan de enkele verwijzing naar een wettelijk voorschrift en naar beleid.
○ Het moet steeds duidelijk zijn van welke feiten het bestuur uitgaat en hoe het bestuur o.b.v. de wet en beleid tot conclusie komt.
○ Een motivering die uitsluitend bestaat uit het vermelden van een algemene beleidslijn is onvoldoende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Zorgvuldigheidsbeginsel

A

· Art. 3:2 Awb:
“Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”

· Kennisvergaringsplicht:
- Het bestuursorgaan heeft een onderzoeksplicht.

> Kan bijv. aan de benodigde informatie komen door te horen (art. 4:7 Awb).

· Informatieplicht:
- Als sprake is van een besluit op aanvraag, dan heeft de burger ook een informatieplicht.

> Art. 4:2 lid 2 Awb: “De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Rechtszekerheidsbeginsel

A

· Formele rechtszekerheidsbeginsel:
- (Voorschriften in) besluiten en wetgeving moeten ondubbelzinnig en duidelijk zijn geformuleerd.

· Materiële rechtszekerheidsbeginsel:
- Het geldend (bekendgemaakt) recht moet worden toegepast;
- Besluiten mogen niet met terugwerkende kracht ten nadele van de burger worden gewijzigd.

17
Q

Verbod van vooringenomenheid

A

· Art. 2:4 Awb: “Het bestuursorgaan vervult zijn taak zonder vooringenomenheid.”
· Het bestuur moet open, eerlijk zijn, mag er geen dubbele agenda op nahouden.
· Ziet vaak op vermengen van persoonlijke belangen met algemene belangen.

18
Q

Het specialiteitsbeginsel

A

· Beperkt de omvang van de belangenafweging:
Wetten dienen om specifieke algemene belangen te behartigen en kennen daartoe bevoegdheden toe.

· Het bestuursorgaan mag die bevoegdheden alleen met het oog op dat specifieke belang aanwenden en niet om andere (algemene) belangen te dienen.

· Spiegelbeeld: het verbod van ‘détournement de pouvoir’ (misbruik van bevoegdheid, art. 3:3 Awb).

> Uitspraak Jetski’s (AAJ)
Het ging over het vaststellen van een vaargebied voor jetski’s. Omwonenden startten een procedure bij de bestuursrechter, zij hadden geen zin in dat er een vergunning zal komen om het vaargebied vast te stellen, want dit zou veel geluidshinder mee brengen. Dus het vaststellen van het gebied was ten onrechte was gebeurd want het gaat zorgen voor geluidshinder. Raad van State: kijken naar welke belangen een rol mogen nemen; je ziet duidelijk dat de wet bedoelt is om de veiligheid te verzekeren en vlot verloop scheepvaartverkeer. Je wijst een gebied aan voor waar die jetski’s veilig kunnen varen, dat zijn de achterliggende gedachtes, de belangen waarvoor de scheepvaartsverkeerswet is gekomen. Dat heeft tot gevolg dat het voorkomen van geluidshinder geen belang is wat beschermt wordt door deze wet, daardoor mag hier dus geen rekening mee gehouden worden. De omwonenden kunnen dus geen beroep doen op het argument van geluidsoverlast.

19
Q

Evenredigheidsbeginsel

A

Art. 3:4 Awb:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.

> Verbod van willekeur
= Het bestuur mag geen beslissingen ‘met de natte vinger’ nemen. Het zal op basis van de beschikbare informatie alle rechtstreeks bij de beslissingen betrokken belangen af moeten wegen (art. 3:4 Awb).
-> Niet alle belangen dienen te worden afgewogen (art. 3:3 lid 1 Awb): afweging van de ‘rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen’.

  1. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
    > Evenredigheidsbeginsel
20
Q

Vertrouwensbeginsel

A

> Uitspraak Amsterdams dakterras (AAJ)
Lekkage op het dakterras. Kwam tot de conclusie dat dakterras niet legaal was. Hekken stonden verkeerd geplaatst, de eigenaar wilde het hek niet verplaatsen want staat er al 25 jaar. Voormalige bewoners zeiden dat er nooit geklaagd is over dakterras. Beroep op vertrouwensbeginsel gedaan.

Drie stappen:
1. Is sprake van een toezegging?
2. Kan de toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend?
3. Verzet een belangenafweging zich tegen het honoreren van het gerechtvaardigd vertrouwen?

  1. Is sprake van een toezegging?
    · Hoe komt een uitlating of gedraging bij een redelijk denkende burger over is belangrijker dan wat het bestuursorgaan daarmee bedoelde.

· Er moet sprake zijn van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij de betrokkene redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend.
· De betrokkene moet te goeder trouw zijn. Ook de deskundigheid speelt een rol. De toezegging moet toegesneden zijn op de concrete situatie. Bij de toezegging moet geen voorbehoud zijn gemaakt.

  1. Kan de toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan worden toegerekend?
    · Verschuiving van het bestuurlijke naar het burgerperspectief:
    Een toezegging kan worden toegerekend aan het bevoegde bestuursorgaan, als de betrokkene op goede gronden mocht veronderstellen dat degene die de toezegging heeft gedaan de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
  2. Verzet een belangenafweging zich tegen het honoreren van het gerechtvaardigd vertrouwen?
    Het vertrouwensbeginsel brengt niet met zich dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd.

Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan.

Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen:
- In strijd met de wet,
- Het algemeen belang en
- Belangen van derden.

Als er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade te vergoeden die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn.

21
Q

Gelijkheidsbeginsel

A

Kern: gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden en ongelijke gevallen naar de mate waarin zij verschillen.
- Bestaat er een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid tussen twee (groepen van) personen?

Drie uitingen van het gelijkheidsbeginsel:
1. Het discriminatieverbod.
2. Consistentie bij vergunningverlening en handhaving.
> Het gelijkheidsbeginsel vergt een consistent en doordacht bestuursbeleid over handhaving.
Het veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en dus een algemene gedragslijn volgt t.a.v. zijn optreden in rechtens vergelijkbare gevallen.

  1. Europeanisering van het gelijkheidsbeginsel: het beginsel van gelijke kansen.
    > Als een schaarse vergunning wordt verleend dan moeten alle ondernemers een gelijke kans krijgen om een aanvraag in te kunnen dienen.
22
Q

Hernieuwde aandacht voor het evenredigheidsbeginsel

A

Het evenredigheidsbeginsel ontwikkelt zich:
1. N.a.v. de toeslagenaffaire.
2. N.a.v. een uitspraak van de ABRvS van 2 februari 2022.

23
Q

Het evenredigheidsbeginsel en de toeslagenaffaire

A

> Kan de wetgever een “alles-of-niets”-bepaling in de wet opnemen en mag de bestuursrechter dan niet toetsen aan het evenredigheidsbeginsel?

Als we een volgende toeslagenaffaire willen voorkomen, wie moet er dan anders handelen?
- De wetgever - door maatwerk wél mogelijk te maken?
- Het bestuursorgaan - door altijd het evenredigheidsbeginsel in de besluitvorming mee te nemen?
- De bestuursrechter - door altijd te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel?

24
Q

Het evenredigheidsbeginsel: geschikt, noodzakelijk en evenwichtig

A

Voortaan gaat de bestuursrechter bij het toetsen aan het evenredigheidsbeginsel onderscheid maken tussen de geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid van het overheidsbesluit.

  • Als daarvoor aanleiding is, toetst de bestuursrechter:
    1. Of het besluit geschikt is om het doel te bereiken,
  1. Of het een noodzakelijke maatregel is, of dat met een minder vergaande maatregel kon worden volstaan; en
  2. Of de maatregel in het concrete geval evenwichtig is.
    > Daarmee wordt expliciet afstand genomen van het zogenoemde ‘willekeur’-criterium.
25
Q

Het evenredigheidsbeginsel: toetsingsintensiteit

A

De vraag of en zo ja, hoe intensief de bestuursrechter aan het evenredigheidsbeginsel toetst, hangt van veel factoren af en zal van geval tot geval verschillen.
Het is een glijdende schaal waarbij de bestuursrechter alle varianten tussen vol en terughoudend kan toepassen.

  • De intensiteit van de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel wordt bepaald door onder meer:
    · De aard en de mate van de beleidsruimte van het bestuursorgaan,
    · De aard en het gewicht van de met het besluit te dienen doelen, en
    · De aard van de betrokken belangen en de mate waarin deze door het besluit worden geraakt.

> Naarmate de belangen zwaarder wegen, de nadelige gevolgen van het besluit ernstiger zijn of het besluit een grotere inbreuk maakt op fundamentele rechten, zal de toetsing intensiever zijn.

26
Q

Het evenredigheidsbeginsel en beleidsregels

A

Stel dat het bestreden besluit berust op een discretionaire bevoegdheid dit is ingevuld met beleidsregels:

· Art. 3:4, lid 2, van de Awb geldt ook voor beleidsregels.
· De bestuursrechter toetst dan ook de evenredigheid van de beleidsregel.

· Als de beleidsregel zelf niet onrechtmatig is, toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan de norm van art. 4:84 van de Awb.
(“tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen”).

· Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij de toetsing van een besluit (rechtstreeks) aan de norm van art. 3:4, lid 2, van de Awb.

27
Q

Algemene beginselen van behoorlijk bestuur contra legem

A

> De algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn algemene normen die altijd gelden en betrekking hebbenop al het bestuurshandelen. Het is mogelijk dat deze algemene beginselen bij de toepassing ervan in een concrete situatie het bestuur tot een handelen verplichten, dat in strijd is met het bepaalde in een wettelijk voorschrift. In dat geval gaat het beginsel tegen de wet in (contra legem).

Hoofdregel: de wet gaat voor.
> Alleen in de volgende gevallen krijgt het beginsel voorrang:
1. Het betreft een materieel beginsel van behoorlijk bestuur; meestal vertrouwens- of gelijkheidsbeginsel.
2. Belangen van derden mogen niet in de knel komen.
3. De omvang van de schade als gevolg van schending van het materiële beginsel moet voldoende vaststaan.

28
Q

Zorgvuldigheidsnorm

A

er is sprake van onzorgvuldig handelen, van onrechtmatig handelen, indien een inbreuk op een recht wordt gemaakt of indien een doen of nalaten in strijd is met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt