Week 6 Belastingrecht Flashcards

1
Q

vennootschapsbelasting

objectieve belastingplicht

9.1 Inleiding
Volgens art. 7 Wet Vpb 1969 wordt voor binnenlandse belastingplichtigen de belasting berekend op basis van het belastbare bedrag, zoals beschreven in lid 1. Het belastbare bedrag wordt bepaald door de belastbare winst die in een jaar is behaald, verminderd met eventuele verrekenbare verliezen, zoals vermeld in lid 2 van art. 7.

+ Winst - aftrekbare giften, (overblijft de belastbare winst) – verrekenbare verliezen =belastbaar bedrag

9.2 | Winstbegrip
De Wet Vpb 1969 volgt niet zelfstandig een definitie van winst, maar sluit aan bij de regels voor winstbepaling zoals vastgelegd in de Wet IB 2001.

Art. 8 lid 2 Wet Vpb 1969 stelt dat het eerste lid niet van toepassing is indien:
* De Wet Vpb 1969 of artikel 3.65 van de Wet IB 2001 anders bepaalt;
* Art. 3.53 van de Wet IB 2001 betrekking heeft op het vormen van een oudedagsreserve;
* Het essentiële verschil tussen een rechtspersoon en een natuurlijk persoon een tegenovergesteld effect heeft.

volgens deze wet moet winst worden opgevat als het totale bedrag van de opbrengsten die voortkomen uit zakelijke activiteiten, ongeacht de benaming of vorm ervan.

9.3 kapitaalstortingen

A

vennootschapsbelasting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

vennootschapsbelasting

objectieve belastingplicht

9.1 Inleiding
Volgens art. 7 Wet Vpb 1969 wordt voor binnenlandse belastingplichtigen de belasting berekend op basis van het belastbare bedrag, zoals beschreven in lid 1. Het belastbare bedrag wordt bepaald door de belastbare winst die in een jaar is behaald, verminderd met eventuele verrekenbare verliezen, zoals vermeld in lid 2 van art. 7.

+ Winst - aftrekbare giften, (overblijft de belastbare winst) – verrekenbare verliezen =belastbaar bedrag

9.2 | Winstbegrip
De Wet Vpb 1969 volgt niet zelfstandig een definitie van winst, maar sluit aan bij de regels voor winstbepaling zoals vastgelegd in de Wet IB 2001.

Art. 8 lid 2 Wet Vpb 1969 stelt dat het eerste lid niet van toepassing is indien:
* De Wet Vpb 1969 of artikel 3.65 van de Wet IB 2001 anders bepaalt;
* Art. 3.53 van de Wet IB 2001 betrekking heeft op het vormen van een oudedagsreserve;
* Het essentiële verschil tussen een rechtspersoon en een natuurlijk persoon een tegenovergesteld effect heeft.

volgens deze wet moet winst worden opgevat als het totale bedrag van de opbrengsten die voortkomen uit zakelijke activiteiten, ongeacht de benaming of vorm ervan.

9.3 kapitaalstortingen
een kapitaalstorting, hoewel deze het vermogen van de vennootschap vergroot, heeft geen invloed op de belastbare winst voor de vennootschapsbelasting, omdat deze niet voortvloeit uit de normale bedrijfsactiviteiten. Het formele kapitaal omvat het werkelijke gestorte kapitaal op de aandelen, inclusief eventueel gestort agio.

het begrip informeel kapitaal heeft geen wettelijke grondslag in het burgerlijk recht; het is een fiscaal begrip dat uitsluitend relevant is binnen het fiscale recht en dat voornamelijk is ontwikkeld in fiscale rechtspraak.
informeel kapitaal verwijst naar alle voordelen die bewust aan de vennootschap worden verstrekt door de aandeelhouder in zijn hoedanigheid als zodanig. het is essentieel in deze definitie dat zowel de aandeelhouder als de vennootschap zich bewust zijn van deze voordelen en dat de aandeelhouder handelt in zijn rol als aandeelhouder.

9.3.1 informeel kapitaal in de vermogenssfeer
de HR heeft vastgesteld dat er momenten kunnen zijn waarop het belastingrecht veronderstelt dat er kapitaalinbreng heeft plaatsgevonden in een vennootschap, zelfs als er geen storting op de aandelen heeft plaatsgevonden.

een soortgelijke situatie doet zich voor wanneer een moedermaatschappij haar dochtermaatschappij een voordeel in geld of goederen verleent, puur vanwege de aandeelhoudersrelatie, iets wat ze nooit aan een willekeurige derde zou hebben gegeven.

9.3.2 informeel kapitaal in de kostensfeer
bij een informele kapitaalstorting in de kostensfeer geeft de aandeelhouder de deelneming een voordeel door geen of een te lage vergoeding te vragen voor bepaalde diensten.

volgens het Zweedse-grootmoederarrest hoefde de HR het voordeel, dat voortkwam uit het niet betalen van rente door de dochtermaatschappij niet als winst voor de belanghebbende te beschouwen. dit is in overeenstemming met art. 8 VPB in samenhang met art. 3.8 IB waarin staat dat alleen voordelen die voortvloeien uit de onderneming tot de winst behoren.

9.3.3 | Informeel kapitaal in internationaal verband
Bij een informele kapitaalstorting is de regeling eenvoudig gezegd dat alleen een neerwaartse correctie is toegestaan als het andere land een overeenkomstige correctie doorvoert. Deze regeling is vastgelegd in vijf wetsartikelen: artikel 8ba, 8bc, 8bd en 35 Wet Vpb 1969 en is van toepassing op verbonden bedrijven. Deze regeling heeft ook betrekking op de boekwaarde van activa, inclusief afschrijvingskosten.

9.4 onttrekkingen
volgens de belastingwetgeving kunnen ondernemingskosten worden afgetrokken van de fiscale winst, art. 8 VPB en 3.8 IB.
onder ondernemingskosten vallen uitgaven die worden gedaan met het oog op zakelijke belangen van de onderneming. aan de andere kant zijn onttrekkingen, uitgaven voor niet-zakelijke doeleinden, niet aftrekbaar.

eerste stap bij beoordelen van de aftrekbaarheid van uitgaven is vaststellen of ze zijn gedaan ter bevrediging van persoonlijke behoeften van een aandeelhouder. Als dat het geval is worden deze uitgaven beschouwd als onzakelijk en zijn ze automatisch uitgesloten van aftrek art. 8 VPB jo. 3.8 Wet IB. het renpaardenarrest bevestigd dat uitgaven die niet zijn gedaan voor persoonlijke behoeften van aandeelhouder in principe aftrekaar zijn.
dit principe staat bekend als het idee dat de fiscus niet in de plaats van de ondernemer mag treden.

de tweede stap omvat het uitsluiten van aftrek als de kosten niet in verhouding staan tot het nut ervan, zodanig dat geen redelijk denkende ondernemer kan volhouden dat deze kosten zijn gemaakt met het oog op op zakelijke belangen van de ondernemer (cessna-arrest)

9.5 niet van de winst aftrekbare bedragen art. 10 VPB
art. 10 VPB bevat een niet-limitatieve opsomming van diverse niet-aftrekbare uitgaven. het klassieke stelsel, houdt in dat vennootschapsbelasting wordt geheven over de behaalde winst van een lichaam, gevolgd door inkomstenbelasting bij de aandeelhouder wanneer deze winst wordt uitgekeerd in vorm van dividend.

het resultaat van dit stelsel is economische dubbele heffing over de winst, omdat bij heffing van inkomstenbelasting geen rekening wordt gehouden met eerder geheven vennootschapsbelasting door het lichaam.

formeel dividend wordt uitgekeerd nadat het bevoegde orgaan van de vennootschap het besluit tot winstuitkering heeft genomen. informeel dividend daarentegen ontstaat wanneer een vennootschap winst uitkeert die verborgen is in andere rechtshandelingen, zoals rentebetalingen. vermomde dividenduitkeringen komen vooral voor wanneer de aandeelhouder een dubbelrol vervult in relatie tot de vennootschap waarvan hij aandeelhouder is.

volgens de jurisprudentie moeten aan de volgende voorwaarden zijn voldaan voor de aanwezigheid van een vermomde winstuitdeling:
- er moet sprake zijn van een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder;
- deze vermogensverschuiving moet plaatsvinden met bedoeling de aandeelhouder te bevoordelen;
- de aandeelhouder moet zich bewust zijn van deze bevoordeling
- de vennootschap moet voldoende winstreserves hebben of het vooruitzicht hebben om binnen afzienbare tijd, winst te behalen.

10 verbondenheid tussen lichamen
art. 10a VPB beperkt alleen de aftrek van rente op geldleningen die verschuldigd zijn aan andere onderdelen binnen het concern. volgens art. 10a lid 4 VPB geldt het begrip concern voor veel verschillende bepalingen.

lichamen worden beschouwd als onderdeel van een concern als ze met elkaar verbonden zijn. een lichaam wordt beschouwd als verbonden met de belastingplichtige als het voldoet aan een van volgende criteriua:
- het lichaam is voor minstens een derde eigendom van de belastingplichtige, wat een dochteronderneming wordt genoemd.
- het lichaam bezit voor minstens een derde belang in de belastingplichtige en wordt beschouwd als een moedermaatschappij.
- een derde partij bezit voor minstens een derde belang in zowel het lichaam als in de belastingplichtige, wat resulteert in een zustermaatschappij.

sinds 1 jan 17 is er een uitbreiding van het begrip verbonden lichaam in art. 10a lid 6 VPB, in de vorm van de samenwerkende groep. een samenwerkende groep bestaat wanneer de leden gezamenlijk een belang van een derde hebben, hoewel individuele leden niet elk afzonderlijk een belang van een derde hebben. voor het bepalen van het zeggenschapsbelang wordt gekeken naar de invloed van stemrechten, voornamelijk naar het geplaatste aandelenkapitaal.

A

vennootschapsbelasting

objectieve belastingplicht

9.1 Inleiding
Volgens art. 7 Wet Vpb 1969 wordt voor binnenlandse belastingplichtigen de belasting berekend op basis van het belastbare bedrag, zoals beschreven in lid 1. Het belastbare bedrag wordt bepaald door de belastbare winst die in een jaar is behaald, verminderd met eventuele verrekenbare verliezen, zoals vermeld in lid 2 van art. 7.

+ Winst - aftrekbare giften, (overblijft de belastbare winst) – verrekenbare verliezen =belastbaar bedrag

9.2 | Winstbegrip
De Wet Vpb 1969 volgt niet zelfstandig een definitie van winst, maar sluit aan bij de regels voor winstbepaling zoals vastgelegd in de Wet IB 2001.

Art. 8 lid 2 Wet Vpb 1969 stelt dat het eerste lid niet van toepassing is indien:
* De Wet Vpb 1969 of artikel 3.65 van de Wet IB 2001 anders bepaalt;
* Art. 3.53 van de Wet IB 2001 betrekking heeft op het vormen van een oudedagsreserve;
* Het essentiële verschil tussen een rechtspersoon en een natuurlijk persoon een tegenovergesteld effect heeft.

volgens deze wet moet winst worden opgevat als het totale bedrag van de opbrengsten die voortkomen uit zakelijke activiteiten, ongeacht de benaming of vorm ervan.

9.3 kapitaalstortingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

11 renteaftrekbeperkingen en mismatches

11.1 inleiding
rente is doorgaans aftrekbaar, maar er zijn beperkingen volgens de wet.
sinds 2020 geldt voor banken en verzekeraars een minimumkapitaalrekening art. 15be, 15bf van Wet VPB. dit houdt in dat renteaftrek wordt beperkt als het vreemd vermogen van deze instellingen meer dan 92% bedraagt van hun balanstotaal.

Fraus legis, oftwel wetsontduiking, richt zich op het tegengaan van handelingen die in strijd zijn met het doel van de wet. Het wordt vastgesteld aan de hand van een motiefvereiste en een normvereiste:
- motiefvereiste is aanwezig wanneer het behalen van een fiscaal voordeel de belangrijkste reden was voor de transacties
- normvereiste is aanwezig wanneer het verkrijgen van dit voordeel ingaat tegen het doel van de wet. fraus legis kan leiden tot het negeren, elimineren of vervangen, substitutie van rechtshandelingen voor fiscale doeleinden.

een schijnlening doet zich voor wanneer het lijkt alsof er sprake is van een lening, maar in werkelijkheid is het bedoeling om kapitaal te verstrekken.

bodemlozeputlenign is een lening waarbij het voor de geldverstrekker duidelijk is dat de hoofdsom niet of niet volledig kan worden terugbetaald.

de HR beschouwt zowel schijn,- als bodemlozeputleningen als fiscaal kapitaal, waardoor de verschuldigde rente niet aftrekbaar is. een onzakelijke groepslening is een lenging waarbij een onafhankelijke derde onder dezelfde omstandigheden en vorwaarden niet bereid zou zijn geweest om dezelfde lening te verstrekken, zelfs niet tegen een hogere rente. in tegenstelling tot schijn- en bodemlozeputleningen, wordt een onzakelijke lening nog steeds fiscaal als een lening behandeld.

11.2 hybride leningen
op grond van art. 10 lid 1 sub d VPB zijn vergoedingen op en waarde mutaties van een een zogenoemde hybride geldlening niet aftrekbaar. een hybride geldlening wordt in de wet omschreven als een geldlening die onder zodanige voorwaarden is aangegaan dat deze feitelijk functioneert als eigen vermogen van de schuldenaar.

het arrest van HR 11 maart 1998 legt de criteria vast voor het bepalen of een geldlening als hybride kan worden beschouwd:
- de vergoeding is winstafhankelijk;
- de schuld is achtergesteld bij alle concurrente schuldeisers;
- de schuld heeft geen vaste looptijd, maar is slechts opeisbaar bij faillissement, surseance van betaling of liquidatie.

de HR heeft bepaald dat zelfs als de vergoeding vrijwel geheel winstafhankelijk is, aand eeerste voorwaarden wordt voldaan. Ook heeft de HR besloten dat er geen sprake is van een vaste looptijd als deze langer is dan 50 jaar omdat een dergelijke lange looptijd eigenlijk niets om het lijf heeft.

11.3 renteloze of laagrentende groepsleningen
art. 10b VPB verbiedt de aftrek van rente op leningen binnen een groep waarbij de rente laag is of helemaal niet bestaat, en waarvan de looptijd meer dan 10 jaar bedraagt. belang is of er een zeggenschapsrelatie bestaat die invloed kan hebben op de onderling overeengekomen prijs. dergelijke lengingen worden vaak gebruikt wanneer in het buitenland renteopbrengsten alleen volgens het kasstelsel worden belast.

11.4 renteaftrekbeperking in verband met kasrondjes enzovoort.
art. 10a VPB richt zich op situaties waarin bedrijven binnen een groep op kunstmatige wijze rentelasten creeren om belasting te ontwijken. dit gebeurt bijv. door eigen vermogen binnen de groep om te zetten in vreemdvermogen, of door extern geleend geld binnen de groep door te sluizen.

art. 10a beperkt in principe de aftrek van rente op leningen binnen een groep als deze leningen verband houden met:
- uitkering van winst of terugbetaling van kapitaal
- inbreng van kapitaal
- verwerving van een aandelenbelang van 33,33% of meer

sinds 21 voorkomt lid 7 van 10a dat deze aftrekbeperking leidt tot volledige vrijstelling van belasting op de winst. op basis van een tegenbewijsregeling die deel uitmaakt van art. 10a is renteaftrek toch mogelijk als zowel de groepslening als de betrokken transactie hoofdzakelijk plaatsvinden om zakelijke redenen.

11.5 Earnings strippingsmaatregel
als gevolg van de Anti-taks avoidance Directive, bekend als ATAD, moest NL als lidstaat van de EU voor 31 december 2018 een nieuwe maatregel invoeren om belastingontwijking tegen te gaan. deze maatregel betrof een beperking van de renteaftrek, bekend als earningsstrippingsmaatregel.
volgens de earnings strippingsmaatregel zijn netto-rentekosten van schulden slechts aftrekbaar tot 20% van de gecorrigeerde fiscale winst, oftewel de EBITDA van de belastingplichtige. De gecorrigeerde winst is de belastbare winst vermeerderd met het overschot aan rentelasten, afschrijvingen en afwaarderingen.

belangrijke punten van deze maatregel zijn:
- de gecorrigeerde winst kan niet lager zijn dan nul. alleen als de b.p. daadwerkelijke rente betaalt ,kan de rente in aftrek worden beperkt.
- * Er geldt een drempelbedrag van 1 miljoen euro aan aftrekbare rente per belastingplichtige, zoals bepaald in lid 1.
* Volgens lid 5 moet de inspecteur een beschikking nemen waarin het saldo aan renten wordt vastgesteld, en deze beschikking moet vatbaar zijn voor bezwaar.

11.6 Hybride mismatches
naast de eerdere besproken beperkignen op renteaftrek, bevat afd. 2.2a van de wet VPB een regeling die de aftrek van vergoedingen zoals rente, verbiedt als ze verband houden met hybride mismatches. vanwege de herziene anti-belastingontwijkingsrichtlijn bekend als ATAD 2 moest NL als lidstaat van de EU uiterlijk op 31 -12 - 19 maatregelen nemen om hybride mismatches tegen te gaan.

Art. 13af van de Wet Vpb 1969 bevat een regeling die aftrek toch toestaat als het inkomen dubbel wordt belast. Artikel 12ab regelt de winsttoerekening wanneer Nederland de ontvanger van een vergoeding is. De definities die in de regeling worden gebruikt, zijn te vinden in art. 12ac Wet Vpb 1969.

Een hybride mismatch treedt op wanneer verschillende rechtsgebieden een financieel instrument, entiteit of vaste inrichting anders behandelen.
1. De eerste vraag is of er een kwalificatieverschil is, ook wel de oorsprongseis genoemd.
2. De tweede stap is te onderzoeken of de hybride mismatch leidt tot ofwel een aftrek die niet belast wordt (D/NI, Deduction No Inclusion) ofwel een dubbele aftrek (DD, Double Deduction), dit wordt de voordeelseis genoemd.
3. De derde stap is om te beoordelen of de hybride mismatch zich voordoet in gelieerde verhoudingen, aangezien dit meestal het geval is. De regeling geldt ook voor niet-gelieerde gevallen, bijvoorbeeld bij gestructureerde regelingen.

De regeling hanteert prioriteitsregels. Bij een aftrek zonder belastingheffing geldt als eerste regel dat er geen aftrek wordt verleend in de staat van de betaler. Als de staat van de betaler wel aftrek verleent, is de staat van de ontvanger belastingplichtig. Bij een dubbele aftrek geldt als eerste regel dat er geen aftrek wordt verleend in de staat van de investeerder. Als de staat van de investeerder wel aftrek verleent, is de staat van de betaler niet aftrekbaar.

Tip van Lawbooks
Paragraaf 4.12 over de deelnemingsvrijstelling is reeds samengevat. Zie hiervoor de samenvatting van week 5.

A

11 renteaftrekbeperkingen en mismatches

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly