Woordjes Examen Flashcards

1
Q

het herstellen van het Ancien Régime door de Europese grootmachten
OR, PR, RL, GB & FR op institutioneel en territoriaal vlak

A

de restauratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Een grote plotselinge verandering (meestal op sociaal en politiek vlak)

A

revolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

De Europese grootmachten probeerden de klok terug te draaien naar het
Ancien Régime (vandaar ‘restauratie’) / Dit druiste in tegen de belangen van het volk die zich hiertegen zullen verzetten
in liberale en nationalistische opstanden

A

Conservatief/ progressief of
behoudende/ vernieuwend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De koning heeft de meeste macht

A

absolutisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Samenwerking

A

allianties/ bondgenootschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tussenbeide komen.

A

interventie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bij het Congres van Wenen wou men FR sanctioneren en isoleren en..

A

machtsevenwicht ( in Europe creëren voor duurzame vrede)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Landen rond FR om FR in te dammen. Bv. BEL en NED

A

bufferstaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Koning absolutistisch omdat hij afgezant van God is op aarde

A

legitimiteitsprincipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een leiderschap over andere Landen door een (groep van) land(en)

A

hegemonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het hoogste gezag ligt bij het volk

A

volksoevereiniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

iedereen is vrij

A

vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Iedereen is gelijk voor de wet

A

gelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Grondwet

A

constitutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mensen of groepen hebben het recht hebben om zelf te beslissen over hun politieke, economische, religieuze en culturele zaken. Het gaat om de vrijheid om eigen keuzes te maken en de controle over hun eigen toekomst.

A

zelfbeschikkingsrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

burgerij

A

bourgeoisie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wet van V & A

A

Onzichbare hand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Iedereen is blij in de economie

A

Collectieve welvaart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Door Adam Smith. Laat de economie vrij draaien. Geen overheidstussenkomst

A

Laissez faire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Overheid mag beperkt ingrijpen:
→ Veiligheid & orde handhaven & privébezit beschermen
→ Inrichten van goede infrastructuur en onderwijs

A

Nachtwakersstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Overheid mag niet ingrijpen in de economie

A

Geen Dirigisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Je eigen markt afschermen van concurrenten

A

Protectionisme

23
Q

Wetgevende macht, uitvoerende macht, rechterlijke macht

A

Scheiding der machten

24
Q

Alleen wanneer je een minimum bedrag aan belastingen betaalt mag je stemmen/ of wanneer je slim genoeg bent

A

Cijns- en capaciteitskiesrecht

25
Q

De burgers worden tegen de macht van de staat beschermd door wetten

A

Rechtstaat

26
Q

Verbod op vakbonden

A

Wet Le chapelier

27
Q

Hier werd geen aandacht aan besteed en arbeiders werden uitgebuit

A

Sociale correcties

28
Q

en visie (min of meer samenhangend geheel van ideeën) over de mens en de samenleving, en hoe
deze moet veranderd/verbeterd worden.

A

Ideologie

29
Q

een ideologie die ervan uitgaat dat elk volk (= natie) recht heeft op
een eigen staat en een zelfgekozen ontwikkeling of inrichting daarvan.

A

nationalisme

30
Q

Volk

A

natie

31
Q

het volledig soeverein kunnen heersen door een land of staat over het eigen grondgebied, zelfstandig kunnen beslissen over het binnenlands en buitenlands beleid en niet worden bestuurd door een ander land.

A

onafhankelijkeheid

32
Q

Het streven naar vrijheid voor het individu op alle gebieden.

A

liberalisme

33
Q

Het recht voor de burgers

A

burgerrechten

34
Q

De hoogste macht ligt in handen van een door het volk gekozen vertegenwoordiging (parlement)

A

Parlementaire democratie

35
Q

Een politiek systeem waarin de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht van elkaar gescheiden zijn.

A

scheiding der machten

36
Q

De keuze voor een godsdienst is een persoonlijke zaak, terwijl de wetten voor iedereen moeten gelden. Godsdienst mag daarom geen invloed hebben op het opstellen van de wetten in ons land. Enkel op die manier wordt de vrijheid van godsdienst voor iedereen gewaarborgd

A

scheiding kerk en staat

37
Q

Recht om te stemmen/ kiezen

A

kiesrecht

38
Q

De vorst geeft het volk meer vrijheid maar geen inspraak

A

verlicht despotisme

39
Q

het wisselen van verschillende soorten gewassen om bodemziekten te voorkomen.

A

vruchtwisselstelsel

40
Q

gebruikt om te ogen, soort lange sikkel

A

zeis

41
Q

Akkers en weilanden werden in privébezit genomen door rijke landeigenaren in GB

A

enclosure-beweging

42
Q

Steenkool waaruit schadelijke stoffen werden verwijderd

A

cokes

43
Q

Kon machines mechanisch aandrijven

A

stoommachine

44
Q

Om automatisch te weven/ om automatisch te spinnen

A

Vliegende schietstoel/ spinning jenny

45
Q

Arbeid met machines

A

gemechaniseerde fabrieksarbeid

46
Q

Met dit bekwam je staal

A

Ijzererts

47
Q

productieproces wordt zo systematisch mogelijk ingedeeld
elke werknemer moet een aantal eenvoudige handelingen uitvoeren als een soort programma

A

taylorisme

48
Q

heeft een groot aandeel van de bedrijven, bijna een monopolie

A

Bedrijfsconcentraties

49
Q

Proberen wetten te beïnvloeden in uw voordeel

A

Gelobby

50
Q

Arbeiders die een klein monotoon deel van het werk deden

A

Arbeidsdeling

51
Q

Wisselende periodes van groei en crisis

A

Conjunctuurschommelingen

52
Q

de snelle overgang van handmatige productie naar machinale productie van goederen met enorme sociaal- economische gevolgen

A

Industriële revolutie

53
Q

vervanging van handmatige handelingen door machinale handelingen

A

mechanisering

54
Q

werkzaamheden thuis voor vooral handmatige productie, vaak in opdracht van handelaar.

A

huisnijverheid