Year 6 Défi 1 Flashcards

1
Q

de angst, de ongerustheid

A

l’anxiété

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het welzijn

A

le bien-être

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

koperblazers

A

des cuivres

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een evenwicht

A

un équilibre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het zelfvertrouwen

A

l’estime de soi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een ontsnapping, een afleiding

A

une évasion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een gekheid, een gekte

A

une folie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een muziekgenre

A

un genre musical

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een snaarinstrument

A

un instrument à cordes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een slaginstrument

A

un intrument à percussion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een blaasinstrument

A

een instrument à vent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

een mix, een mengling

A

un mélange

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een stuk, een nummer

A

un morceau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een hulpbron

A

un ressource

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het zomerseizoen

A

la saison estivale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de mentale, geestelijke gezondheid

A

la santé mentale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een klank

A

un son

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de steun, de ondersteuning

A

le soutien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

heilzaam

A

bénéfique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

chemisch

A

chimique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

wanhopig

A

exaspéré, exaspérée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

uniek, bijzonder, niet te evenaren

A

inégalable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

moreel

A

moral, morale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

tijdelijk

A

temporaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

kleding-

A

vestimentaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

verzoenen

A

concilier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

veroorzaken

A

engendrer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

verrijken

A

enrichir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

in evenwichtbrengen, op elkaar astemmen

A

équilibrer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

influer sur

A

invloed hebben op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

onderhouden

A

maintenir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

schaden

A

nuire à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

genieten van

A

savourer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

opduiken, verschijnen

A

surgir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

in de mode zijn

A

être tendance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

het hoofd bieden aan, trotseren

A

faire face à

38
Q

energie geven

A

mettre la pêche

39
Q

in een andere wereld onderdompelen

A

plonger dans un autre monde

40
Q

zich bewust worden (van)

A

prendre concience (de)

41
Q

iemand in een hokje plaatsen, duwen

A

ranger quelqu’un dans un case

42
Q

iemand opmonteren

A

remonter le moral à quelqu’un

43
Q

uit zijn comfortzone stappen, afwijken van geijkte paden

A

sortir des sentiers battus

44
Q

de zelfaanvaarding

A

l’acceptation de soi

45
Q

de eigenliefde

A

l’amour de soi

46
Q

een account

A

un compte

47
Q

een verering, een cultus

A

un culte

48
Q

de opgedrongen schoonheidsvoorschriften

A

les diktats de la beauté

49
Q

een feed

A

un fil

50
Q

een plus size-model

A

un mannequin grande taille

51
Q

een teddybeer

A

un nounours

52
Q

een ronding

A

une rondeur

53
Q

het overgewicht

A

le surpoids

54
Q

accepteren, aanvaarden

A

accepter

55
Q

(iemand) een schuldgevoel geven

A

culpabiliser (quelqu’un)

56
Q

omarmen

A

embrasser

57
Q

pleiten voor, aanbevelen

A

prôner

58
Q

geruststellen

A

rassurer

59
Q

waarnemen, zien, bemerken

A

s’apercevoir de

60
Q

in de verf zetten, naar voren brengen, opperen

A

mettre en avant

61
Q

protesteren tegen, zich kanten tegen

A

mettre un coup de pied à

62
Q

zich naar de eisen schikken

A

se plier aux exigences

63
Q

het goed met iemand voorhebben

A

vouloir du bien à quelqu’un

64
Q

de durf, de stoutmoedigheid

A

l’audace

65
Q

de welwillendheid, de vriendelijkheid

A

la bienveillance

66
Q

de afkeuring

A

la désapprobation

67
Q

de wederzijdse hulp

A

l’entraide

68
Q

een overgangsperiode

A

une période charnière

69
Q

een overgangsperiode

A

une période transitoire

70
Q

de troost, de steun

A

le réconfort

71
Q

verwerpelijk, afkeurenswaardig

A

condemnable

72
Q

ondenkbaard

A

impensable

73
Q

beïnvloedbaar

A

influençable

74
Q

invloedrijk

A

influent, influente

75
Q

onverdraaglijk

A

insoutenable

76
Q

ongewild, ongewenst

A

non désiré, non désirée

77
Q

toegeven aan, bezwijken onder

A

céder à

78
Q

zich iets gunnen

A

s’accorder quelque chose

79
Q

zich doen gelden

A

s’affirmer

80
Q

afstand nemen van, zich onderscheiden van

A

se démarquer de

81
Q

ergens aandacht voor hebben

A

être attentif, attentive à

82
Q

erkend worden

A

être reconnu, reconnue

83
Q

geneigd zijn om

A

être tenté, tentée de

84
Q

integraal deel uitmaken van

A

faire partie intégrante de

85
Q

te weinig zelfvertrouwen hebben

A

manquer de confiance en soi

86
Q

zich gepusht voelen, zich verplicht voelen (om)

A

se sentir poussé, poussée (à)

87
Q

de meerderheid tegenspreken

A

s’opposer à l’opinion mojoritaire

88
Q

zijn angsten overwinnen

A

surmonter ses peurs

89
Q

banden smeden

A

tisser des liens

90
Q

bij elke gelegenheid, telkens

A

à tous les coups