. Flashcards

(50 cards)

1
Q

Assimilatie, fotosynthese, verbranding en gisting

A

Stofwisselingsprocessen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar bestaan enzymen uit?

A

Eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe werken enzymen

A

Specifiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

De snelheid waarmee een enzym een reactie versneld

A

Enzymactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat beïnvloed de enzymactiviteit volgens een optimumkromme

A

Temperatuur en zuurgraad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat geeft de zuurgraad (pH) aan?

A

Of een oplossing zuur, neutraal of basisch is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Conserveren

A

Voedsel behandelen zodat het niet of minder snel bederft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Invriezen

A

De temperatuur verlagen tot -18 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Koelen

A

De temperatuur verlagen tot 4 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Pasteuriseren

A

Verhitten tot 72 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Steriliseren

A

Verhitten tot 130-140 graden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Drogen

A

Onttrekken van water aan het voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Additieven

A

Stoffen die aan producten worden toegevoegd om ze langer houdbaar of aantrekkelijker te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Voedingsmiddelen

A

Alle producten die je eet of drinkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Voedingsstoffen

A

De stoffen waaruit voedingsmiddelen bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Voedingsvezels

A

Onverteerbare stoffen in plantaardig voedsel (bevorderen de darmbewegingen en de stoelgang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is glycogeen?

A

Een reserve stof (een deel van de opgenomen koolhydraten wordt omgezet in glycogeen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar worden teveel opgenomen koolhydraten in omgezet?

A

Vet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waarvoor dienen verzadigde vetten?

A

Als brandstof (teveel verzadigde vetten zorgt voor meer kans op hart- en vaatziekten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar dienen onverzadigde vetten voor?

A

Als bouwstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat toon je aan met teststrookjes?

22
Q

Wat kun je met joodoplossing aantonen?

23
Q

Grondstofwisseling

A

De stofwisseling van het lichaam in rust

24
Q

Volgorde verteringskanaal

A

Mond, slokdarm, maag, twaalfvingerige darm, dunne darm, dikke darm, endeldarm en anus

25
Vertering
Het afbreken van voedingsstoffen die niet door de darmwand kunnen in verteringsproducten die wel door de darmwand heen kunnen en in het bloed kunnen worden opgenomen
26
Wat wordt verteerd?
Eiwitten, de meeste koolhydraten en vetten
27
Wat wordt er niet verteerd?
Glucose, mineralen, vitaminen en water
28
Waar worden verteringssappen gemaakt?
Verteringsklieren (bevat enzymen)
29
Darmperistaltiek
Samentrekken en ontspannen van de kringspieren en de lengtespieren in de wand van het hele verteringskanaal
30
Mondholte met gebit en speekselklieren
Functie gebit: het voedsel in kleine stukjes verdelen (kauwen) Functie speekselklieren: speeksel produceren Functie tong: voedsel van de mondholte naar de keelholte duwen Functie huig: de neusholte afsluiten als je slikt Functie strotklepje: de luchtpijp afsluiten als je slikt
31
Slokdarm
Functie: het voedsel verplaatsen van de keelholte naar de maag
32
Maag
Functie: het voedsel tijdelijk opslaan Maagportier: kringspier die de maag afsluit Maagsapklieren: produceren maagsap
33
Lever
Functie: gal produceren
34
Alvleesklier
Functie: alvleessap produceren
35
Twaalfvingerige darm
Functie: gal en alvleessap vermengen met de voedselbrij
36
Dunne darm
Functie: water met voedingstoffen en verteringsproducten opnemen in het bloed
37
Blinde darm met wormvormig aanhangsel
Bij blinde darmontsteking is het wormvormige aanhangsel ontstoken
38
Dikke darm
Functie: water onttrekken aan de brij van onverteerde voedselresten, die daardoor wordt ingedikt (bij diarree wordt in de dunne darm en in de dikke darm onvoldoende water in het bloed opgenomen)
39
Endeldarm
Functie: tijdelijk opslaan van onverteerde voedselresten (ontlasting) Anus: kringspier die de endeldarm afsluit
40
Functie slijm
Voedsel gemakkelijker kunnen doorslikken
41
Functie speeksel
Bacteriën doden in het voedsel
42
Waar bestaat maagsap uit?
O.a. Uit water, maagzuur en een enzym
43
Functie maagzuur
Bacteriën in het voedsel doden
44
Gal
Functie: vetten emulgeren (Bevat geen enzym)
45
Alvleessap
Functie enzymen: eiwitten, koolhydraten en vetten verteren
46
Darmsap
Functie enzymen: de vertering van eiwitten en koolhydraten afmaken
47
Het gebit
Snijtanden, hoektanden en kiezen
48
Planteneters
Lang darmkanaal Hebben plooikiezen De hoektanden ontbreken vaak
49
Vleeseters
Kort darmkanaal Knipkiezen Grote hoektanden
50
Alleseters
Gemiddeld darmkanaal Knobbelkiezen Meestal hoektanden