0-270 Flashcards
. (270 cards)
1
Q
Mirus
A
Wonderbaarlijk,schitterend
2
Q
Donum
A
geschenk
3
Q
Accipit
A
(hij /zij /het) ontvangt, krijgt
4
Q
amat
A
(hij/ zij/ het) houdt van, bemint
5
Q
rex, regem (acc.)
A
Koning
6
Q
laetus
A
blij, vrolijk, opgewekt
7
Q
est
A
is
8
Q
et
A
- en
- ook
9
Q
Per + acc
A
- door … heen
- gedurende
10
Q
regia
A
palijs
11
Q
currit
A
(hij/ zij/ het) rent
12
Q
Nunc
A
Nu
13
Q
mensa
A
tafel
14
Q
tangit
A
(hij/ zij/ het) raakt aan
15
Q
quoque
A
ook
16
Q
in + acc
A
naar, naar binnen, in
17
Q
aurum
A
goud
18
Q
mutat
A
- (hij/ zij/ het) verandert
- (hij/ zij/ het) verwisselt
19
Q
servus
A
slaaf
20
Q
cibus
A
voedsel, eten
21
Q
vinum
A
wijn
22
Q
incipit
A
(hij/ zij/ het) begint
23
Q
statim
A
meteen
24
Q
silva
A
bos
25
errat
1. (hij/ zij/ het) zwerft rond, dwaalt
2. (hij/ zij/ het) vergist zich
26
videt
(hij/ zij/ het) ziet
27
deus
god
28
canit
1. (hij/ zij/ het) zingt
2. (hij/ zij/ het) speelt
29
certant
(zij) strijden, wedijveren
30
mons, montem
berg
31
audit
(hij/ zij/ het) hoort, luistert
32
victoria
overwinning
33
dat
(hij/ zij/ het) geeft
34
autem
echter, maar
35
clamat
(hij/ zij/ het) roept
36
victor, victorem
(over)winnaar
37
stultus
dom, stom, dwaas
38
habet
(hij/ zij/ het) heeft, houdt
39
ager, agrum
akker, land
40
liberi
kinderen
41
teneo
(vast)houden
42
dea
godin
43
forte
44
ibi
daar
45
laboro
1. zich inspannen, zwoegen
2. lijden
46
agricola
boer
47
aqua
water
48
bibo (bibere)
drinken
49
sed
maar
50
non
niet
51
sino
toestaan, (toe)laten
52
cur
waarom
53
veto (vetare)
verbieden
54
rogo
vragen
55
meus
mijn
56
nos
wij, ons
57
verbum
woord
58
meveo
bewegen
59
iratus
boos
60
dico
1. zeggen, spreken
2. noemen
61
onze
(bezittelijk voornaamwoord)
62
noster
(van) ons
63
ne
(leidt een vraag in; niet vertalen
64
habito
(habitare) wonen
65
ecce!
kijk!
66
venio
komen
67
filius
zoon
68
magnus
groot
69
multus
veel
70
ego
ik, mij
71
valde
erg, zeer
72
filia
dochter
73
sum
zijn
74
unus
een, (als) enige, alleen
75
igitur
dus
76
sedeo
zitten
77
omnia
alle dingen, alles
78
homo, hominem
1. mens
2. man
79
vos
jullie
80
mater, matrem
moeder
81
possum
kunnen
81
vester
(van) jullie (bezittelijkmvoornaamwoord)
82
iuvo
helpen
83
debeo
moeten, verschuldigd zijn
84
pater, patrem
vader
85
terra
aarde, grond, land
86
pulcher
mooi
86
specto
kijken naar, zien
87
ambulo
wandelen
88
placeo
in de smaak vallen bij
88
forma
1. gestalte
2. schoonheid
89
cupidus
begerig naar
90
se
zich
91
circumdo
omgeven
92
ira
woede
93
metuo
vrezen, bang zijn
94
ingenium
1. karakter
2. talent
95
dolus
list
96
quaero
1. zoeken
2. vragen
97
tunc
dan, toen
98
mitto
zenden, sturen
99
suus
zijn, haar (bezittelijk voornaamwoord)
100
descendo
afdalen
101
respondeo
antwoorden
102
cupio
begeren, willen, verlangen
103
nuntius
1. bode
2. bericht
104
te
jou, je
105
interficio
doden
106
iubio
bevelen
107
nam
want, namelijk
108
numqaum
nooit
109
timidus
bang, angstig
110
semper
altijd
111
custodio
bewaken, passen op
112
paro
gereed maken, voorbereiden
113
que
en saat altijd achter het woord
113
gladius
zwaard
114
deinde
vervolgens
115
capio
pakken, (in)nemen
116
primum
eerst
117
ago
1. drijven, voeren
2. doen, verichten
118
appropinquo
naderen
119
plenus
vol van/met
119
saluto
begroeten
120
mihi
(aan/voor)
121
longus
lang
122
narro
vertellen
123
sol
zon
124
aureus
gouden, van goud
125
argentum
zilver
126
tum
dan, toen
127
intro
binnenkomen, binnengaan
128
do
geven
129
altus
1. hoog
2. diep
130
puer, pueri
jongen
131
cognovi
perf van cognosco
132
cognosco
leren kennen, vernemen
133
dixi
perf van dico
134
veni
perf van venio
135
gaudeo
1. blij zijn
2. zich verheugen (over)
136
respondi
perf van responde
137
quod
omdat
137
depono
neerleggen, afleggen
138
accedo
naderen, (erbij) komen
138
cingo
omringen
138
deposui
perf van depono
139
certus
zeker
140
iussi
perf van iubeo
141
ait
1. (hij/ zij/ het) zegt, beweert
2. (hij/ zij/ het) zei, beweerde
142
tibi
(aan/voor) jou
142
dubito
1. twijfelen
2. aarzelen
143
sic
zo
144
iam
al, reeds
145
ad + acc
naar, bij, tot
145
duxi
perf van duco
146
duco
leiden, brengen
147
qauttuor
vier
148
equus
paard
149
cito
snel
150
iungo
verbinden
150
iunxi
perf van iungo
151
imposiu
perf van impono
151
cepi
perf van capio
152
impono
leggen op, plaatsen op
153
ideo
daarom
154
flecto
buigen, veranderen
155
ut
1. zoals
2. zodra
156
sufficio
voldoende zijn
157
invitus
niet willend, onvrijwillig, tegen de wil in
157
denique
tenslotte
157
aperui
perf van aperio
158
fui
perf van sum
159
potui
perf van possum
160
misi
perf van mitto
161
romanus
1. Romein
2. Romeins
162
cum + abl
met
163
subito
plotseling
164
cum (voegwoord)
1. toen
2. wanneer
165
ubi?
waar?
166
pugno
vechten
167
petivi
perf van peto
168
peto
1. streven naar, proberen te bereiken
2. vragen
3. gaan naar, afgaan op
169
pugna
gevecht
170
cecidi
perf van cado
171
interfeci
perf van interficio
171
superbus
trots, hoogmoedig
172
cado
vallen, sneuvelen
173
castra
legerkamp
174
dignus
waard, waardig
174
arma
wapens
175
dubium
175
sine + abl
zonder
176
pro + abl
1. voor ten behoeve van
2. in plaats van
177
patria
vaderland
178
tamen
toch
179
parceo
gehoorzamen
179
quia
omdat, aangezien
180
poena
straf, boete
181
notus
bekend
182
Roma
rome
183
183
femina
vrouw
184
totus
(ge)heel
185
186
187
188
189
190
191
192
193
194
195
196
197
198
199
200
201
201
202
203
204
205
206
207
208
209
209
210
211
211
212
213
214
215
216
217
218
219
220
221
222
223
224
225
225
225
226
227
228
229
230
231
232
233
234
234
235
236
237
238
239
240
241
242
243
244
245