001 Flashcards
1
Q
al
A
- Hij is al reeds.
- Ik heb al mijn werk gedaan.
- De eten is al klaar.
1
Q
alleen
A
met niemand
2
Q
**als eerste **
A
de eerste keer
3
Q
als laatste
A
de laatste keer
4
Q
basisschool
A
de school van 6 tot 12 jaar
5
Q
bel
A
- Er is een bel in de school om naar de klas te gaan.
- De bel gaat voor een huwelijk.
- De bel gaat voor een doop.
6
Q
beurt
A
- Aan wie is de beurt?
- Het is mijn beurt om te spreken.
- Iedereen heeft zijn beurt?
7
Q
dus
A
bijgevolg
7
Q
dag
A
24 uur
8
Q
elkaar
A
wederzijd
9
Q
gisteren
A
op de dag voor vandaag
11
Q
haven
A
een parking voor de boten
12
Q
het kantoor
A
het lokaal waar we werken
13
Q
iedereen
A
allemaal
13
Q
jouw
A
van jou
15
Q
klas
A
het lokaal waar de lessen zijn gegeven
16
Q
klassenlerares
A
de leraar die de administratie doet voor een klas
17
Q
langs
A
in de lengte van
18
Q
leraar
A
de man die de lessen geeft
20
Q
lerares
A
de vrouw die de lessen geeft
20
Q
leraar wiskunde
A
Mijn lerares wiskunde is Mevrouw Vandebrouck.
22
Q
morgen
A
op de dag die volg op vandaag
23
Q
na
A
in de tijd volgend op
24
Q
nacht
A
de tijd dat het donker is
25
***niemand***
geen enkel mensen
26
***samen***
in een groep
27
***thuis***
in zijn huis
28
***vandaag***
op deze dag
29
***welkom***
Ik ben blij je te zien.
30
blijven
niet weg gaan
31
hopen
rekenen op
32
leren
studeren
33
spelen
genieten
34
de wijk
de buurt
35
de regering
de mensen die een land lopen
36
iets meer
nog een beetje
37
zo
op deze manire
38
andere
niet hetzelfde
39
voorlopig
niet definitif
40
een soort
een categorie