1 Flashcards
(104 cards)
1
Q
Lundi
A
Maandag
2
Q
Mardi
A
Dinsdag
3
Q
Mercredi
A
Woensdag
4
Q
Jeudi
A
Donderdag
5
Q
Vendredi
A
Vrijdag
6
Q
Samedi
A
Zaterdag
7
Q
Dimanche
A
Zondag
8
Q
Hier
A
Gisteren
9
Q
Aller
A
Gaan
10
Q
Le nuage
A
De wolk
11
Q
Le repos
A
De rust
12
Q
Le bruit (brie)
A
Het lawaai
13
Q
Porchaine
A
Volgende
14
Q
D’habitude
A
Gewoonlijk
15
Q
Partir
A
Vertrekken
16
Q
Après-demain
A
Overmorgen
17
Q
Demain
A
Morgen
18
Q
Janvier
A
Januari
19
Q
February
A
Février
20
Q
Mars
A
March
21
Q
Avril
A
April
22
Q
Mai
A
May
23
Q
Juin
A
Juni
24
Q
Juillet
A
Juli
25
Août
Augustus
26
Septembre
September
27
Octobre
October
28
November
November
29
Décembre
December
30
L’été
De zomer
31
Le jour
De dag
32
Le pays
Het land
33
La cabine
De bestuurdersruimte
34
La clim(atisation)
De airco(conditionig)
35
Le semaine
De week
36
Les vacances
De vakantie
37
Fatigué(e)
Moe
38
Il fait chaud
Het is warm
39
Il pleut
Het regent
40
Het waait
Il y a du vent
41
Il fait froid
Het is koud
42
Il neige
Het is warm
43
Il y a des nuages
Het is bewolkt
44
Il fait beau
Het is mooi weer
45
Il gèle
Het vriest
46
Il y a du soleil
De zon schijnt
47
Il fait mauvais
Het is slecht weer
48
Il fait 23 degrees
Het is 23 grade
49
Les vacances de noël
De kerstvakantie
50
Les vacances de la toussaint
De herfstvakantie
51
Les vacances de carnaval
De krokusvakantie
52
Les vacances de pâques
De paasvakantie
53
Les vacances d’été
De zomervakantie
54
Le pays (d’orgine)
Het land (van herkomst)
55
La livfraison
De levering
56
Moeilijk
Difficile
57
Avant-hier
Eergisteren
58
Heureusement
Gelukkig
59
Repartir
Opnieuw vertrekken
60
Naar/in het buitenland
A l’étranger
61
Ça fait longtemps
Dat is lang geleden
62
Ce n’est pas évident
Dat is niet vanzelfsprekend
63
Il y a deux semaines
Twee weken geleden
64
Passer ses vacances
Zijn/haar vakantie doorbrengen
65
Wat een avontuur
Quelle aventure
66
Duitsland
L’allemagne
67
L’angleterre
Engeland
68
La belgique
België
69
Le brésil
Brazilië
70
China
La chine
71
La croatie
Kroatië
72
L’espagne
Spanje
73
Les états-Unis
De verenigde staten
74
La france
Frankrijk
75
La grèce
Griekenland
76
L’italie
Italië
77
Le luxembourg
Luxemburg
78
Le maroc
Marokko
79
Les pays-bas
Nederland
80
La pologne
Polen
81
Le portugal
Portugal
82
La russie
Rusland
83
La suède
Zweden
84
La suisse
Zwitserland
85
Turkije
La turquie
86
L’automne
De herfst
87
De winter
L’hiver
88
Le printemps
De lente
89
Le désert
De woestijn
90
Le lac
Het meer
91
Le paysage
Het landschap
92
De rots
Le rocher
93
Le volcan
De vulkaan
94
Le campagne
Het platteland
95
La colline
De heuvel
96
La côte
De kust
97
La forêt
Het woud
98
L’ile
Het eiland
99
La mer
De zee
100
La montagne
De berg
101
De natuur
La nature
102
La plage
Het strand
103
L’orage
Onweer
104
Variable
Wisselvallig
