1. Biomoleculen Flashcards

(46 cards)

1
Q

Koolhydraten

A
  • Bouwsteen : monosachariden
  • binding : glycosidebindingen (disachariden, oligosachariden en polysachariden)
  • niet gecodeerd in het genoom
  • molecuulmassa is variabel
  • meest aanwezig op aarde
  • belang : voeding, metabolisme en biomedische toepassingen
  • belangrijkste functies : energiebron en structuurgevende moleculen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

glycosidebindingen

A
  • sucrose
  • lactose
  • maltose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

oligosacchariden

A

structuur van membraan + bloedgroep
* belangrijk voor cel-cel interactie
* O-gebonden of N-gebonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

2 groepen polysacchariden

A
  • structuur gevende moleculen
  • energie opslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cellulose

A
  • structuur gevend polysaccharide
  • glucose-glucose binding via bèta1-4 binding
  • celwanden en houtvezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Chitine

A
  • structuurgevend polysaccharide
  • GlcNac - GlcNac binding via bèta 1-4 binding
  • in exoskelet van insecten en schaaldieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zetmeel

A
  • energie opslag polysaccharide
  • amylose : onvertakt
  • amylopectine : vertakt
  • D-glucose polymeer
  • energiereserve in knollen, bollen en zaden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Glycogeen

A
  • energieopslag polysaccharide
  • vertakt met in het centrum een glycogenine eiwit
  • energiereserve in de lever en spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dextranen

A
  • energieopslag polysaccharide
  • energiereserve van bacteriën in mondholte = ontstaan van tandplaque en tandsteen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

glucosaminoglycanen

A

95% suiker + 5% eiwitten
* sterk polair, negatieve ladingen (binden veel water)
* repeterende disacchariden (lange strengen)
* covalent gebonden aan eiwit = proteoglycanen
* functies in extracellulaire ruimtes : bindweefsel, bloedbaan, kraakbeen en gewrichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hyaluronzuur

A

= glycosaminoglycaan
structuurpolymeer in glasachtig lichaam (oog), navelstreng en gewrichtsvloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

heparine

A

= glycosaminoglycaan
structuurpolymeer in bloedvatwand voor natuurlijke antistolling en medische antistolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lipiden

A
  • bouwstenen : vetzuren en alcoholdrager (glycerol en cholesterol)
  • binding : ester- en etherbinding
  • chemisch zeer divers : altijd hydrofoob effect
  • niet gecodeerd in genoom
  • belang : voeding, metabolisme, membraan en biomedische toepassingen
  • belangrijke functies : energiebron in gezonde en minder gezonde voeding + vorming biomembranen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vetzuren

A
  • even aantal C-atomen
  • mechanisme van synthese en onvertakte koolwaterstofstaarten
  • verzadigde vetzuren : enkelvoudige c-c bindingen
  • onverzadigde vetzuren : ook cis-dubbele c-c bindingen
  • belangrijk als metaboliet : verersteren aan alcoholgroep = lipiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

triglyceriden

A

= triacyl-glycerolen
* 3 vetzuren veresteren met 3 OH-groepen van glycerol
* dierlijke vetten : alleen verzadigde vetten
* plantaardige vetten of vis-oliën : ook onverzadigde vetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

membraanlipiden

A
  • glycerolipiden
  • sfingolipiden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

glycerolipiden

A
  • 2 vetzuren (v/o) op naast elkaar gelegen OH groepen van glycerol
  • 3de OH veresterd met een fosfaatgroep = fosfatidyl groep
  • 4 klasses : choline, ethanolamine, serine en inositol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sfingolipiden

A
  • 1 vetzuur (V/O) op een amino-alcohol sfinosine
  • fosfaatgroep of suikergroepen op sfinosine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

vorming lipide dubbellaag

A
  • amfifatische structuren : polaire kop en apolaire staart
  • maximale opstapeling
  • grenzen cellen en subcellulaire organellen af
20
Q

Cholesterol

A
  • 4 ringstructuren : A-D
  • D-ring heeft vertakte koolwaterstofgroep
  • A-ring heeft OH groep
  • B-ring heeft een dubbele binding
  • tussen A-B en C-D zitten 2 methylgroepen
  • niet-veresterd cholesterol = membraanlipide
  • veresterd = vetdruppeltjes (LDL) in bloedbaan/cellen
21
Q

mozaïek model van biologische membranen

A
  • moleculen van dubbellag hebben zwakke aantrekkingskracht tot elkaar
  • dobberen integrale membraaneiwitten in dubbellaag : apolaire delen interageren met vetzuurstaarten <=> polaire delen interagenen met waterveld
  • aan extracellulaire zijde vaak suikergroepen op eiwitten en lipiden
  • aan tegrale eiwitten vaak perifere eiwitten als ankerpunt of signaal
22
Q

lipid raft

A

interactie tussen cholesterol en verzadigde vetzuurstaarten van sfingolipiden

23
Q

proteïnen

A
  • bouwstenen : AZ
  • functies : structuur, signaaloverdracht, bescherming en metabolisme
  • gecodeerd in genen in het genoom
  • 15% van het lichaamsgewicht
  • belangrijke voedingsgroep van macronutriënten
  • niveau’s in eiwitstructuur : oligopeptiden (2-20 residu’s), polypeptiden (20-100 residu’s) en eiwitten (+100)
24
Q

AZ als bouwstenen

A

eiwitten, carboxylgroepen en afgeleiden (heam, neurotransmitters, polyaminen …)

25
essentiële AZ
AZ die niet in het menselijke lichaam aangemaakt worden L-isomeren worden via voeding opgenomen
26
1 van meest voorkomende oorzaken bij kindersterfte
eiwitondervoeding
27
zwitterion
aminogroep + geïoniseerde carboxylgroep
28
zijketen modificatie
* reversiebele covalente veranderingen van de chemische opbouw van de zijketen * fosforylering, acetylering, methylering ... * enzymen brengen veranderingen aan of halen ze weg * verandering in structuur, lading en vorm zorgt voor verandering van fuctie * belangrijk in metabole regeling
29
primaire structuur van eiwit
* AZen + S-S bruggen : unieke eigenschappen van elk type eiwit * N-C terminaal * aanmaak van AZ volgorde door mRNA * unieke functies door 20 mogelijkheden per bouwsteen
30
orthologe verwantschap
sequentiehomologie tussen verschillende organismen (vb. alle insulines van alle dieren lijken op elkaar ) hoe groter de sequentiehomologie, hoe groter het functionele belang
31
paraloge verwantschap
sequentiehomologie binnen 1 organismen * eiwitfamilies = paralogen * transcriptievarianten = alternatief gebruik van 1 gen * polymorfismen = alternatieve gecodeerde inhoud van 1 gen (allelen) * oorsprong : genduplicatie in 1 genoom van een voorouder * bijna alle menselijke genen hebben 2 paralogen of meer
32
homologie tussen paralogen
functioneel belang van de AZ positie
33
verschillen tussen paralogen
relevant voor expressie of divergente functie
34
pseudogen vorming
2 genoomduplicaties in oervertebraat leidt tot verles van vele genen
35
Basen
bouwstenen voor nucleosiden en nucleotiden * purines : adenine en guanine * pyrimidines : cytosine, thymine en uracil
36
nucleoside
aan de 1'-C atoom van een base een (deoxy)ribose binden
37
nucleotide
base met op 1'-C een (deoxy)ribose en 5'-C een 1 tot 3 fosfaten * worden aangemaakt uit een aantal aminozuren en glucose-6-fosfaat * vb. ATP, cAMP en dTTP
38
nucleïnezuren
onvertakte streng van nucleotiden * backbone = suiker-fosfaat met 5'-3' fosfodiesterbindingen * basevolgorde zorgt voor de unieke inhoudelijke eigenschappen * niveaus van nucleïnezuren : oligonucleotiden (2-20 basen), polynucleotiden (20-100 basen) en nucleïnezuren (+100 basen)
39
basenpaar complementariteit
A-T of A-U (dubbele binding) C-G (3 dubbele binding)
40
basenpaarstapeling
hydrofobe platte schijven in centrum van helix
41
ruggengraat
elektrische ladingen en polaire groepen die contact hebben met de buitenzijde (water en eiwitten)
42
periodiciteit
10 bp per winding dus een 36° draaing per basepaar
43
stofwisseling
vorming van nieuwe metabolieten waardoor covalente binden verbroken moeten worden door enzymen
44
suikertransferase
enzymen die suikergroepen plaatsen op eiwitten en lipiden er zijn verschillende polymorfismen van op basis van bloedgroep
45
ABO gen
heeft 3 allelen van suikertransferase : * O-allel : codeert voor eiwit zonder enzymatische activiteit * A-allel : codeert voor eiwit als GalNAc transferase * B-alle : codeert voor eiwit dat werkt als Gal transferase het immuunsysteem herkent lichaamsvreemde antigenen (bij een bloedtransfusie vb.) en regeert erop
46
Sikkelcel ziekte
polymofisme die zorgt voor verschil in bèta-globine * verandering van glutamaat naar valanine (geladen naar apolair) * hemoglobine krijgt neiging om wateroplosbaar te worden * fibreuze kabels gaan RBC vervormen en gaan barsten waardoor BV zullen verstoppen mutaties komen frequenter voor in gebieden met veel malaria