1 DE MENS Flashcards

(146 cards)

1
Q

beleefd

A

(bnw) nette manieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

beschrijven

A

(ww) vertellen over een persoon of gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

tonen

A

(ww) laten zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

onbeleefd

A

(bnw) geen nette manieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

net/nette

A

(bnw) iets dat goed verzorgt uitziet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het gedrag

A

(zn) de manier waarop iemand doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

ophalen

A

(ww) 1: naar een plaats gaan om iemand of iets mee te nemen
2: iets van vroeger terugbrengen
3: geld verzamelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

erop

A

(bw) [darauf]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de opdracht

A

(zn) een taak die iemand je geeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de taak

A

(zn) werk dat je moet doen [Aufgabe]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Zou je misschien even kunnen helpen?

A

[Can you please quickly help me?] - beleefde vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

afkappen

A

(ww) iemand laten stoppen met praten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

alledags

A

(bnw) dingen die niet bijzonder zijn, maar heel gewoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de cassière

A

(zn) een vrouw in de supermarkt bij wie je moet betalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de daad

A

(zn) [die Tat]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de deskundige

A

(zn) iemand die veel weet over een onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de etiquette

A

(zn) [the etiquette]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de hoogleraar

A

(zn) iemand aan de universiteit die het onderzoek en het onderwijs leidt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het onderwijs

A

(zn) = het onderricht, [Erziehung]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de verbazing

A

(zn) = de verwondering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de vorbijganger

A

(zn) iemand die ergens vorbijgaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de vreemde

A

(zn) iemand die je niet kent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de wilskracht

A

(zn) het dorzettingsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de woordenwisseling

A

(zn) een vervelend gesprek als je ruzie hebt [Auseinandersetzung]

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de ruzie
(zn) de onenigheid
26
dergelijk(e)
(av) zulk: zo'n [dergleichen]
27
fatsoenlijk
(bnw) [anständig]
28
het hoort
"it should"
29
gehaast
(bnw) iets snel doen omdate je weinig tijd hebt
30
glimlachen
(ww) vriendelijk lachen zonder geluid
31
het fatsoen
(zn) goed gedrag
32
het gebaar
(zn) [the gesture]
33
het schouderklopje
(zn) het compliment
34
knikken
(ww) een beweging van je hoofd om te laten weten dat je iets goedvindt
35
luchtig
(bnw) [luftig] niet ernstig
36
omvallen
(ww) door vallen in een liggende positie komen
37
oppervlakkig
(bnw) [oberflächlich]
38
oprapen
(ww) iets kleins van de grond plakken
39
opwekken
(ww) voor en bepaal gevoel zorgen, veroorzaken
40
roepen
(ww) met een luide stem zeggen
41
rot
(bnw) 1) dingen die zijn vervelend, 2) je slecht voelen
42
schelden
(ww) [to curse]
43
schudden
(ww) nee' zeggen door je hoofd heen en weer te bewegen
44
traag
(bnw) [träge]
45
uitproberen
(ww) testen
46
verrichten
(ww) [ausführen, to perform]
47
voordringen
(ww) [eindrigen]
48
alleen maar
[only, all but]
49
ontzettend
(bnw) [terribly as in terribly fun]
50
slechts
[only]
51
Eens in de zoveel tijd
[once in a while]
52
het koffiezaakje
(zn) [the cafè]
53
totdat
[until]
54
Al gauw
[soon]
55
blijken
(ww) to turn out
56
nogal
[rather .. as in rather surprised]
57
Hoewel
[although]
58
eerder dan
[eher .., als]
59
verschillen
(ww) [to differ]
60
de fatsoensnormen
(zn) [standards of decency]
61
bemoeien
(ww) to interfere in
62
de rij
(zn) [die Reihe]
63
ineens
[suddenly]
64
de moeite
(zn) [effort, Mühe]
65
geïriteerd raken
(ww) [to get annoyed/irritated]
66
schreeuwen
(ww) [to yell]
67
unnodig
(bnw) [unnötig]
68
benaderen
(ww) [to approach]
69
beweren
(ww) [behaupten]
70
beleven
(ww) meemaken = ondervinden = ervaren [to experience]
71
benauwd
(bnw) [stuffy]
72
de akker
(zn) een stuk grond dat een boer gebruikt voor landbouw
73
de boomgaard
(zn) een tuin met fruitbomen
74
de dennenboom
(zn) een boom met naalden
75
de heuvel
(zn) een kleine berg
76
de kreeft
(zn) [the lobster]
77
de nachtmerrie
(zn) een vervelende droom
78
de rots
(zn) [der Felsen]
79
de streek
(zn) de regio
80
de wond
(zn) [die Wunde]
81
het kasteel
(zn) [the castle]
82
het kippenvel
(zn) [the goosebumps]
83
het litteken
(zn) een plek op de huid waaraan je kunt zien dat er een wond is geweest
84
het voorhoofd
(zn) [the forehead]
85
het voorval
(zn) een gebeurtenis, het incident
86
intens
(bnw) [intense]
87
kennelijk
[apparently]
88
levend
(bnw) [lebendig]
89
mopperen
(ww) klagend praten
90
stromen
(ww) [strömen]
91
uitglijden
(ww) vallen door en natte grond
92
vergeetachtig
(bnw) [vergesslich]
93
vissen
(ww) een vis vangen
94
Het is niet te doen
(spreekwoord) [This is impossible]
95
Ik zou het niet meer weten
(spreekwoord) [I would not know]
96
Niet in de steek laten
(spreekwoord) [Nicht im Stich lassen]
97
al
[schon]
98
de grote lijnen
(spreekwoord) [the general gist]
99
onthouden
(ww) herinneren
100
meestal
[voornamelijk] [generally, mostly]
101
verdrietig
(bnw) [sad]
102
teleurgesteld
(bnw) [disappointed]
103
aanvaarden
(ww) [=accepteren]
104
behoren tot
(ww) [gehören zu]
105
de afwijking
(zn) het punt waarop iets anders is dan normaal
106
de blijdschap
(zn) blij zijn
107
de erkenning
(zn) [Anerkennung, Erkenntnis]
108
de geliefde
(zn) de persoon waarmee iemand een relatie heeft
109
de hulpverlening
(zn) [die Hilfeleistung]
110
de kwetsbaarheid
(zn) [sensibility]
111
de lezing
(zn) [Vorlesung]
112
de naaste
(zn) [Nächste/r]
113
de opluchting
(zn) [relief]
114
de psychiater
(zn) een dokter voor mensen met een ziekte van de geest
115
de therapeut
(zn) iemand die therapie geeft
116
doorvragen
(ww) doorgaan met vragen stellen
117
illustreren
(zn) [to illustrate]
118
materieel
(bnw) [material]
119
mis
(bnw) =verkeerd
120
ongelofelijk
(bnw) [unglaublich]
121
ongerust
(bnw) niet gerust zijn
122
optreden
(ww) [auftreten]
123
opzien tegen
(ww) [to look up to]
124
pleiten
(ww) [plädieren, befürworten]
125
publiceren
(ww) [to publish]
126
terughoudend
(bnw) [zurückhaltend]
127
ultiem
(bnw) [ultimativ, allerletzt/e]
128
verkondigen
(ww) =bekendmaken
129
voorop
(bnw) ≠ achterop
130
wenselijk
(bnw) [wünschenswert]
131
westers
(bnw) [western]
132
het verdriet
(zn) [sadness]
133
de afwijking
(zn) [the abnormality]
134
geobsedeerd
(bnw) [obsessed]
135
de vergissing
(zn) [the mistake]
136
daarnaast
[in addition]
137
de dierbare
(zn) [the loved one]
138
ertegen zijn
[gegen etw. sein]
139
gunnen
(ww) [allow, gönnen]
140
behalve
[außer]
141
de blijdschap
(zn) blijd zijn
142
terughoudend
(bnw) [zurückhaltend]
143
de tegenslag
(zn) [der Rückschlag]
144
het medeleven
(zn) [the sympathy]
145
de opluchting
(zn) [the relief]
146
mailen
(ww) [to mail]