1. L'entreprise Flashcards

(39 cards)

1
Q

een autoconstructeur

A

un constructeur automobile (Volvo)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een bank

A

une banque (Belfius)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een luchtvaartmaatschappij

A

une compagnie aérienne (Brussels airlines)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een grootdistributeur

A

un grand distributeur (Colruyt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een informatie bedrijf

A

une entreprise informatique (Samsung)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een digitaal videoplatform op aanvraag

A

une plateforme digitale de vidéos à la demande (Netflix)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

maken / fabriekeren (de productie, een fabrikant)

A

fabriquer (la fabrication, un farbricant)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voorstellen

A

proposer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verkopen

A

vendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

construeren/bouwen

A

construire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

transporteren

A

transporter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aanleveren (een leverancier)

A

fournir (un fournisseur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

consumptie goederen

A

des biens de consommation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voedsel

A

alimentaires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

financiële diensten

A

des services financiers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

heeft zich omgevormd

A

s’est convertie

17
Q

de hoofdzetel

A

le siège social

18
Q

de loontrekkenden (een loontrekkende)

A

les salariés (un salaire)

19
Q

dochterondernemingen

A

des filiales (une filiale)

20
Q

de helft

21
Q

te werk stellen / werkgelegenheid

22
Q

waarvan

23
Q

een omzet/zakencijfer

A

un chiffre d’affaires

24
Q

de (hoofd/maatschappelijke) zetel

25
werd gesticht/opgericht
a été fondée
26
fabrieken
usines (une)
27
medewerkers
collaborateurs
28
consumenten
consommateurs
29
pionier (iemand die als eerste iets onderneemt)
pionnière (pionnier)
30
een sociaal netwerk
un réseau social (des réseaux sociaux)
31
bedenken (de bedenker)
concevoir (le concepteur) conjugue comme recevoir
32
produceren (het product)
produire (le produit) nous produisons
33
innoveren (een vernieuwer/-ster)
innover (innovateur/-trice)
34
stichten (de stichter)
fonder ( le fondateur)
35
een nv
une SA (société anonyme)
36
een bv
une SRL (société à resposabilité limitée)
37
een kmo
une PME (petite et moyenne entreprise)
38
een omzet
un CA (chiffre d'affaires)
39
een vzw
une ASBL (association sans but lucratif)