1 pegagus novus Caput 4 Flashcards
(53 cards)
1
Q
Legatus
A
Legati,m. De gezante, de onderbevelhebber
2
Q
Ludus
A
Ludi,m. Het spel; de school
3
Q
populus
A
populi,m. het volk
4
Q
imperator
A
imperator-is,m de opperbevelhebber
5
Q
sol
A
sol-is, m. de zon
6
Q
legio
A
legion-is, v Het legioen
7
Q
pax
A
pac-is, v. de vrede
8
Q
ius
A
iur-is, o. het recht
9
Q
munus
A
muner-is, o. De taak; het geschenk
10
Q
nudus
A
~a, ~um naakt; beroofd van
11
Q
excitare
A
excito (op) wekken
12
Q
imperare
A
impero bevelen; opeisen
13
Q
mandare
A
mando toevertrouwen; opdragen
14
Q
portrare
A
porto dragen
15
Q
solere
A
soleo gewoon zijn
16
Q
vincire
A
vincio binden; boeien
17
Q
fere
A
(bijwoord) bijna; meestal
18
Q
ubi
A
(voegwoord) toen; wanneer
19
Q
puer
A
pueri, m. de jongen
20
Q
vir
A
viri, m. de man
21
Q
ager
A
agri, m. het veld
22
Q
liber
A
libri, m. het boek
23
Q
magister
A
magistri, m. de meester
24
Q
liber
A
libera, liberum vrij
25
miser
misera, miserum ongelukkig
26
aeger
aegra, aegrum ziek
27
niger
nigra, nigrum zwart
28
pulcher
pulchra, pulchrum mooi
29
sacer
sacra, sacrum heilig; gewijd
30
liberi
liberorum, m. mv. de kinderen
31
noster
nostra, nostrum ons, onze
32
vester
vestra, vestrum jullie
33
cibus
cibi, m. het voedsel
34
gloria
gloriae, v. de roem
35
pugna
pugnae, v. het gevecht
36
victoria
victoriae, v. de overwinning
37
beneficium
beneficii, o. de weldaad
38
praemium
praemii, O. de beloning
39
maximus
~a, ~um zeer groot; het grootste
40
Iaudare
Iaudo prijzen
41
nuntiare
nuntio melden
42
optare
opto wensen
43
parere
pareo gehoorzamen
44
praebere
praebeo aanbieden
45
quis
(vragend vnw.) wie?
46
quid
(vragend vnw.) wat?
47
puella
puellae het meisje
48
notus
~a, ~um bekend
49
verus
~am,~um waar; echt
50
temptare
tempto proberen; op de proef stellen
51
52
53
