1 t/m 3 Flashcards

1
Q

Cavum thoracis (=borstholte) heeft 2 toegangswegen:

A
  • apertura thoracis superior
  • apertura thoracis inferior
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Thorax begrenzing

A

Ventraal: sternum, lateraal: cartilago costalis, dorsaal: de costae en de corpora vertebrae (Th1-Th12)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat het axiaal skelet uit?

A

De schedel, het sternum, de costae, de columna vertebralis en het sacrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar bestaat het appendiculair skelet uit?

A

De bovenste helft van het appendiculair skelet omvat de clavicula, scapula (= samen pectoraal gordel), humerus, radius, ulna, carpalia, metacarpalia en phalanges

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem de 3 delen van het sternum:

A
  • Manubrium sterni: bilateraal hechten de claviculae aan de incisurae claviculares. De craniale concave rand is de incisura jugularis.
  • Corpus sterni: overgang van manubrium naar corpus is angulus Ludovici/angulus sternalis. Dit is een referentiepunt door het cartilago van de 2e rib.
  • Processus xyphoideus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem de soorten ribben:

A
  • Costae verae (ware ribben) -> bovenste 7 ribben
  • Costae spuriae (valse ribben) -> rib Vlll - Xll (8-12)

> Vlll -X zijn verbonden aan costae Vll
- Costae fluctuantes (Xl - Xll) hebben geen verbinding met het sternum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke 3 structuren bevinden zich achter angulus Ludovici/ angulus sternalis?

A

In transversalevlak:
- Arcus aortae
- Carina (bifurcatiotrachae)
- Uitmonding van de v. azygos in de v. cava superior

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aan de dorsale zijde van de scapula zitten 3 structuren. Welke?

A
  • Spina scapulae
  • Fossa supraspinata
  • Fossa infraspinata
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem de kenmerken van de thoracale wervel:

A
  • lange proc. spinosus
  • circulair foramen vertebrale
  • hartvormig corpus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Benoem de 2 gewrichten van de clavicula:

A
  • Art. sternoclavicularis
  • Art, acromioclavicularis

Het mediale 2/3e deel van het corpus is anterieur convex (bol), terwijl het laterale 1/3e deel anterieur concaaf (hol) is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem de 4 plekken voor auscultatie van de hartkleppen:

A
  • Valva aortae: 2e ICR rechts
  • Valva pumonalis: 2e ICR links
  • Valva tricuspidalis: 4e ICR links
  • Valva mitralis: 5e ICR links (bij apex) (op deze hoogte wordt ook ictus cordis gepalpeerd)

ICR = intercostaal ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Borstreconstructie:
Als er een fout optreedt kan de huid verkleuren.
welke fout is er als de huid paars/rood en wit wordt?

A

paars/rood: vene fout
wit: aterieel fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Borstreconstructie:
Benoem de 5 soorten lap die kunnen worden toegepast bij een borstreconstructie:

A
  • vrije diep lap: buik (moet wel beetje dik zijn)
  • vrije SGAP lap: bovenkant bil (voor kleine borsten)
  • vrije TMG lap: binnenkant bovenbeen (spier gaat mee wordt atrofisch (kleiner, want geen functie meer, dus borst krimpt))
  • vrije pap lap: onderkant bil
  • nieuwste lap: rubensflapbreastreconstruction: “love handles”
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe wordt een rib ingedeeld?

A

Een rib wordt onderverdeeld in het caput, collum en corpus.

Het corpus maakt lateraal vanaf het tuberculum costae een scherpe draai naar ventraal: de angulus costae. Aan de binnenzijde van de ribben verloopt een groeve: sulcus costae (hierin verloopt de a., v., en n. intercostalis).

Het caput en tuberculum vormen gewrichten met de wervelkolom.

Het collum vormt de overgang tussen caput en corpus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Onderdelen wervel:

A
  • corpus vertebrae
  • arcus vertebrae (omgeeft het foramen vertebrale dorsaal en lateraal)
  • processus transversi
  • processus spinosus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Karakteristiek aan de thoracale wervel

A

Aanwezigheid van de fovae costales superior en inferior.

Dit is voor de articulatie met de ribben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar is Th1 atypisch door?

A

lange processus spinosus (deze loopt vrijwel horizontaal) (is hierdoor bijna even uitgesproken als die van de vertebra prominens (C7))

Deze wervel articuleert met costae l en ll, met costae ll via een semi-facetgewricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Thoracale wervels

A

Th1 - Th4 vertonen qua anatomie overeenkomsten met de cervicale wervels.

De middelste vier thoracale wervels zijn typisch thoracaal.

De onderste vier thoracale wervels zijn atypisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

De middelste 4 thoracale wervels:

A

Deze wervels zijn typisch thoracaal. Ze hebben een circulair foramen vertebrale en een hartvormig corpus. De lange procc. spinosi hangen over de arcus vertebrae van de onderligende wervel.

20
Q

De onderste 4 thoracale wervels:

A

Deze wervels zijn atypisch door de aanwezigheid van de lumbale procc. mammillares, procc. accessorii en de procc. costales.

21
Q

Waardoor wordt de bewegelijkheid van de vertebrae mogelijk:

A

Bewegelijkheid wordt mogelijk gemaakt door de stand van de procc. articulares superiores en inferiores (bovenste en onderste facetgewrichten)

Er bevinden zicht twee extra facet-gewrichten bilateraal op het corpus en één op het proc. transversus beiderzijds. Het proc. spinosus is op de thoracale vertebrae relatief slank en lang. Naarmate de vertebrae caudaler liggen, zullen de procc. transversi ook smaller worden.

22
Q

Scapula wordt onderverdeeld in 3 delen:

A

Men onderscheidt het caput, collum en corpus.

Het caput bevat het cavitas glenoidalis, waar de scapula articulaeert met de humerus. Boven en onder het labrum glenoidale bevinden zich respectievelijk het tuberculum supra- en infraglenoidale, waar de spieren aanhechten.

Vanaf het collum wijst het proc. coracoideus naar superoanterieur en dient als aanhechtingsplaats voor ligamenten en spieren.

23
Q

De spina scapulae verdeelt de posterieure zijde van de scapula in 2 delen:

A
  • Fossa supraspinata
  • Fossa infraspinata
24
Q

Hoe loopt de spina scapulae:

A

Deze loopt lateraal over het acromion dat zich naar anterieur voortzet en daar articuleert met de clavicula.

25
Q

Humerus wordt onderverdeeld in 3 delen:

A

Humerus bestaat uit caput, collum en corpus.

Caput is een halve bol, bedekt met kraakbeen en vormt met het cavitas glenoidalis een synoviaal gewricht. Het tuberculum majus en minus vormen beide een aanhechtingsplaats voor de spieren van de rotator cuff. Tussen deze tuberculi ligt de sulcus intertubercularis, welke naar distaal verloopt. de crista tuberculi majoris en minoris zijn randen op deze groeve en eveneens aanhechtingsplaatsen voor de insertie van spieren.

Het collum chirurgicum is de overgang tussen het caput en corpus, een voorkeurslocatie voor fracturen. Iets naar proximaal ligt een kleine depressie: het collum anatomicum.

26
Q

Grenzen van het hart

A
  • Craniaal van de 2e ICR links tot aan de 3e ICR rechts
  • Van 3e ICR rechts naar de 6e ICR rechts
  • Van 6e ICR rechts naar 5e ICR links, waar de apex is gelokaliseerd
  • Van 5e ICR links weer terug naar 2e ICR links
27
Q

Verloop van de trachea:

A

Begint ter hoogte van de vertebra prominens (C7) tot aan de carina op niveau Th4.

28
Q

Verloop van de oesophagus:

A

Loopt van C6 tot aan het processus spinosus van Th9

29
Q

Longgrenzen

A

Anterieur komt de apex van de long tot 2,5 cm boven de clavicula uit.

Tijdens inspiratie verplaatst de onderste longgrens naar caudaal, van Th7-8 naar Th10-12

30
Q

Wat is het diaphragma?

A

Is de scheiding tussen de thorax en abdomen en ook de belangrijkste ademhalingsspier.

Anterieur hangt de spier aan het processus xyphoideus. In rust staat de top ter hoogte van de Th8 en gaat bij inspiratie naar niveau Th12.

31
Q

Welke structuren passeren het diafragma?

A
  • V. cava inferior (Th8)
  • Oesophagus (Th10)
  • Aorta abdominalis (Th12)
32
Q

Welke structuren zijn er zichtbaar bij slanke, gespierde individuen?

A
  • de ruitvormige m. trapezius (vanaf het achterhoofd naar lateraal/caudaal)
  • processi spinosi
  • spinae scapulae (in de richting van het acromion)
33
Q

De cutis (huid) bestaat uit 3 lagen:

A
  • epidermis
  • dermis
  • hypodermis/subcutis –> vormt de onderhuidse vetlaag en scheidt de dermis van de onderliggende fascia superficialis.
    Hieronder ligt de fascia profunda. Deze vormt de overgang naar de onderliggende spieren.
34
Q

Wat geeft elke n. intercostalis af?

A

Ter hoogte van de midaxillair lijn: ramus cutaneus lateralis (innervatie van de dorsale en mediale zijde van de bovenarm (wordt ook wel n. intercostobrachialis genoemd))

Ventraal: ramus cutaneus anterior (deze innerveert de subcutis en de cutis)

35
Q

De vascularisatie verloopt gelijk aan de zenuwen met één uitzondering:

A

rr. perforantes anterior: deze komen vanuit de a. thoracica interna.

36
Q

Waar bestaat de mamma uit?

A

De glandulae mammariae (klierweefsel), bindweefsel en vetweefsel.

37
Q

Waarom is de borst niet geheel rond?

A

De mamma bevat een uitloper richting de axilla: genaamd de axillary tail/uitloper van Spence.

38
Q

Over welke spieren verspreidt de mamma zich?

A

m. pectoralis major en m. serratus anterior

39
Q

De fascia superficialis omvat de mamma, waardoor de fascia in twee lagen wordt gesplitst:

A
  • De oppervlakkige laag van de fascia superficialis ligt op de mamma en onder het subcutane vetweefsel
  • De diepe laag van de fascia superficialis ligt onder de mamma en op de fascia van de onderliggende musculatuur, dus de fascia pectoralis of fascia serratus anterior
40
Q

Waaruit is de glandula mammaria opgebouwd?

A

De glandula mammaria is opgebouwd uit 15-20 lobi.

Deze lobi zijn gescheiden door bindweefsel septae die een stevig raamwerk van compartimenten vormen.

Vetweefsel vult de ruimte tussen de lobi.

41
Q

Waar bestaat een lobi uit?

A

Elke lobus bestaat uit honderden potentieel secretoire acini en heeft een eigen afvoergang: de ductuli lactiferi.

Deze vloeien samen tot de ductus lactiferus welke uitmondt in de papilla mammaria. Aan de basis van de tepel is de ductus lactiferus verwijd, waardoor er een reservoir ontstaat: sinus lactiferus.

42
Q

Wat zijn en doen de ligamenten van Cooper?

A

Wat is het?
De uit bindweefsel onstane verdikkingen in de mamma die strengen vormen tussen de diepe laag van de fascia superficialis en de huid.
Ligamenten van Cooper = ligamenten suspensorium

Wat doet het?
Ze zorgen voor stevigheid en elasticiteit.
Bij veroudering verdwijnt de elasticiteit uit het bindweefsel, waardoor poptos (hangborsten) van de mammae onstaat. Ook atrofieert het klierweefsel en wordt vervangen door vet- en bindweefsel waardoor de grootte, vorm en consistentie verandert.

43
Q

Wat is de areola?

A

De gepigmenteerde huid rondom de tepel noemen we de tepelhof (=areola).

De areola bevat ook klieren, de sebaceuze klieren/klieren van Montgomery. Deze klieren lubriceren (vochtig maken) de areola tijdens lactatie.

44
Q

De mamma kun de onderverdelen in 4 kwadranten:

A
  • Het mediale bovenkwadrant
  • Het laterale bovenkwadrant
  • Het laterale onderkwadrant
  • Het mediale onderkwadrant
45
Q

Waar vindt de lymfedrainage plaats?

A

Via de okselklieren en voor een kleiner deel via de parasternale klieren.

De okselklieren drainaren via de subclaviculaire klieren in het bloed.

De parasternale klieren draineren via de ductus thoracicus (in de linkerkant van het lichaam) in de angulus venosus sinister of via de ductus lymfaticus dexter (rechterzijde) in de angulus venosus dexter.
Angulus venosus is de hoek waarin de vena jugularis interna uitmondt in de vena subclavia.

46
Q

Wat is de schildwachtklier (sentinel node)?

A

De schildwachtklier is de eerste lymfeklier waarnaar kankercellen vanuit de tumor metastaseren. Daarom wordt deze klier als eerste onderzocht om de aanwezigheid van metastasen te controleren.