6. Autonoom zenuwstelsel Flashcards
Wat zijn de verschillen tussen het somatisch en het autonoom efferent systeem?
Effectors (doelweefsel)
- somatisch: skeletspier (NMJ)
- autonoom: organen
Efferent pad
- somatisch: geen ganglia, ventrale hoorn
- autonoom: preganglionair (ruggenmerg) en postganglionair (ganglion)
Wat zijn de verschillen tussen het parasympatische en het orthosympatische zenuwstelsel?
Parasympatisch: D-activiteiten (digestion, defaecation, diuresis)
- laag energieverbruik
- lage hartritme, ademhaling, bloeddruk
Orthosympatisch: E-activiteiten (exercise, excitement, emergency, embarassement)
- fight or flight: antwoord op gevaar
- hoge hartritme, bloeddoorstroming naar spieren, bloeddruk
Wat gebeurt er met ß-adrenerge receptoren bij langdurige stimulatie?
GRK: fosforyleert GPCR na ligandbinding
ß-arrestine: loskoppeling GPCR van G-proteïne
endocytose: ß-adrenerge receptor in endosoom -> recycling of afbraak
Bespreek ATP-receptoren.
ATP bindt purinerge receptoren: - P2X type: ligand-geactiveerde ionenkanalen (ATP selectief) - P2Y type: GPCR (meerdere nucleotiden) - adenosine receptoren: GPCR Verschillende responsen mogelijk.
Hoe gebeurt de orthosympathische regulatie van een vasculaire spier?
- ATP via P2X (snel): depolarisatie -> Cav kanalen -> snelle contractie
- norepinephrine via GPCR (trager): PLC -> Ca uit IC store -> trage contractie
- neuropeptide Y via Y1 receptor (traagst): inhibitie PKA -> MCLK activatie -> fosforylatie MLC -> langzame contractie
Hoe gebeurt de parasympatische regulatie van een vasculaire spier?
- NO vanuit zenuw en endotheelcellen: vorming cGMP leidt tot relaxatie
- Ach: activatie eNOS en inductie NO vrijzetting uit endotheelcellen via mAchR
- VIP via VIP receptor: stimulatie PKA -> MLCK inhibitie -> minder fosforylatie MLC + hyperpolarisatie via Kv en Kca kanalen -> sluiten Cav kanalen -> daling [Ca]i
Hoe zit de baro-reflexboog in elkaar?
Afferent: baroreceptoren in sensorische zenuwen van de aortaboog en de carotis sinus
Connecties afferente en efferente weg: interneuronen in medulla (S en PS neuronen)
Inhibitie sympatische neuronen, activatie parasympathische neuronen
Resultaat: lagere hartslag, minder contractiekracht, vasorelaxatie
Hoe wordt het hart autonoom bezenuwd?
Orthosympathicus: versnellen hartritme, sterkere contractie (truncus sympathicus)
- neuronen uit T2-4 ruggenmerg
- SA- en AV-knoop, arbeidsmyocard, geleidingsweefsel
-> noradrenaline op ß-receptor
Parasympathicus: vertragen hartritme en prikkelgeleiding, minder contractie (n. vagus)
- SA-knoop en geleidingsweefsel
-> acetylcholine op M2-mAchR