11. de top 100 Duits Flashcards

(100 cards)

1
Q

hinter

A

achter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hinten

A

achteraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

letzten Monat

A

Afgelopen maand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

schon

A

al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nur (of: nur noch)

A

Alleen maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nur noch

A

Alleen nog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wenn

A

Als

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bitte

A

Alstublieft (als je iets geeft)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Immer

A

Altijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Anfangen

A

Beginnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fast

A

Bijna

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zum Beispiel

A

Bijvoorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Besonders

A

Bijzonder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Außerdem

A

Bovendien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dort

A

Daar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Darum

A

Daarom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Aber

A

Maar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Machen

A

Maken, doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leicht

A

Makkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Meistens

A

Meestal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vielleicht

A

Misschien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Schwierig

A

Moeilijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Möglich

A

Mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Morgen

A

Morgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Zu
Naar
26
Neben
Naast
27
Nirgendwo
Nergens
28
Brauchen
Nodig hebben
29
Ziemlich
Nogal
30
Nie
Nooit
31
Jetzt
Nu
32
Oder
Of
33
Das war es
Dat was het
34
Die Sprache
De taal
35
Dauern
Duren
36
Also
Dus
37
Eins
Één (getal)
38
Ein bisschen
Een beetje
39
Zuerst
Eerst
40
Guten Appetit
Eet smakkelijk
41
Jeden Tag
Elke dag
42
Und
En
43
Einzige
Enige
44
Einige
Enkele
45
Es gibt
Er is/zijn
46
Mal
Even(tjes)
47
Kein
Geen
48
Zum Glück
Gelukkig
49
Gewesen
Geweest
50
Gestern
Gisteren
51
Gerne
Graag
52
Gern geschehen of bitte
Graag gedaan
53
Leider nicht
Helaas niet
54
Es tut mir leid
Het spijt me
55
Wie geht es dir?
Hoe gaat het met je?
56
Wie oft
Hoe vaak
57
Wie viel
Hoeveel
58
Wieso
Hoezo
59
Mögen
Houden van
60
Etwas
Iets
61
Ich möchte
Ik wil graag
62
Man
Je, men
63
Genau, gerade
Juist
64
Fertig
Klaar
65
Kurz
Kort
66
Kalt
Koud
67
Lang(e)
Lang
68
Weil
Omdat
69
Ungefähr
Ongeveer
70
Auch
Ook
71
Am Montag
Op maandag
72
Aufhören
Ophouden, stoppen
73
Überall
Overal
74
Erst
Pas
75
Pro Woche
Per week
76
Seit
Sinds
77
Manchmal
Soms
78
Entschuldigung! Of: Verzeihung!
Sorry!
79
Sowieso
Toch al
80
Auf Wiedersehen!
Tot ziens
81
Aus
Uit
82
Oft
Vaak
83
Öfter
Vaker
84
Von.. bis
Van.. tot
85
Heute
Vandaag
86
Viel
Veel
87
Weit
Ver
88
Falsch
Verkeerd
89
Erzählen
Vertellen
90
Nächste
Volgende
91
Vorne
Voraan
92
Wo
Waar
93
Wohin
Waar naartoe
94
Woher
Waar vandaan
95
Warum
Waarom
96
Warm
Warm
97
Was
Wat
98
Wenig
Weinig
99
Wer
Wie
100
So dass
Zodat