De hulpverlener als persoon Flashcards

1
Q

Wie wordt hulpverlener?

A
  • persoonlijke interesses, die vorm kregen door je levensverhaal (affiniteit, aantrekkingskracht)
  • identificatiefiguren
  • persoonlijke kwetsbaarheid → drijfveer om te helpen
  • het impliciete mensbeeld dat je hebt opgebouwd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aspecten van het hulpverlenend beroep die voldoening geven

A

• Other-oriented motivatie: om anderen te helpen

  • Self-oriented: om je goed te voelen en zin te geven aan je leven
  • Intrinsieke bevrediging
  • Extrinsieke bevrediging
  • Negatieve bevrediging
  • Specifieke kwetsbaarheden: bekommernis om kwetsbaarheden van anderen deels gedreven vanuit eigen kwetsbaarheid.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kwaliteiten van de hulpverlener

A

Kenmerken van hulpverleners kunnen in kaart gebracht worden volgens twee dimensies:

  • externe, observeerbare, objectieve ↔ interne, subjectieve kwaliteiten
  • cross-situationele kenmerken ↔ kenmerken specifiek voor de hulpverlening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Objectieve kenmerken

A
  • leeftijd
  • geslacht
  • etniciteit
  • professionele achtergrond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Subjectieve kenmerken

A
  • persoonlijk functioneren
  • draagkracht voor spanning en emotie
  • inzicht en reflectie
  • relationele kwaliteiten
  • professionele identiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Reflecteren in de hulpverlening

A
  • nadenken over een gebeurtenis, een ervaring, een situatie in de beroepscontext
  • je licht laten schijnen over je eigen functioneren
  • onderscheidt professionele gespreksvoering van andere gesprekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Reflecteren: redenen

A
  • helpt om gedachten en gevoelens te plaatsen
  • maakt je bewust van je eigen handelen  leidt tot beter hulpverlenend handelen
  • dwingt je goed na te denken alvorens te handelen
  • biedt houvast voor verdere keuzes in je handelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Reflecteren: 4 cruciale vragen

A
  • Wat is er concreet gebeurd? (handelen)
  • Wat vond ik belangrijk? (denken)
  • Wat heb ik eruit geleerd?
  • Wat ga ik doen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reflecteren: Het leerproces 4 fasen

A
  • onbewust & onbekwaam
  • bewust & onbekwaam
  • bewust & bekwaam
  • onbewust & bekwaam
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Supervisie

A

= het onder begeleiding leren door reflectie op eigen werkervaringen, waarbij de hulpverlener

  • o.b.v. theoretische kennis en eigen praktijkhandelen vakkennis en vakkundigheid vergroot en verdiept
  • zijn zelfinzicht vergroot ten voordele van hulp aan de cliënt
  • eigen gevoelens leert hanteren
  • zich leert oriënteren op de organisatie van de instelling waarbinnen hij werkt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

6 ethische basisprincipes

A
  • Autonomie erkennen: de cliënt heeft het recht om autonoom keuzes te maken en te handelen, op voorwaarde dat hieraan geen nadelige gevolgen voor anderen verbonden zijn.
  • Gericht zijn op het goede te doen: de hulpverlener moeten toegewijd zijn aan het bevorderen van de groei en ontwikkeling van de cliënt.
  • Niet schaden
  • Rechtvaardigheid: de hulpverlener biedt aan iedereen gelijke kansen en hulpbronnen
  • Loyaliteit: de hulpverlener is betrouwbaar en houdt zich aan zijn beloften
  • Oprechtheid: de hulpverlener vertelt de waarheid, geeft eerlijke feedback
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ethische thema’s: Vertrouwelijkheid

A

De hulpverlener respecteert het vertrouwen van de cliënt door geen informatie te verspreiden die tijdens de sessies gedeeld werd.

Grenzen van vertrouwelijkheid:

  • informatie mag wel gedeeld worden met supervisor
  • wanneer iemand vertelt over plannen om zichzelf of anderen te schaden, is de hulpverlener verplicht dit aan de juiste autoriteiten te melden
  • wanneer er sprake is van misbruik, is de hulpverlener verplicht dit aan de juiste autoriteiten te melden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ethische thema’s: grenzen erkennen

A

Hulpverleners bieden enkel hulp op gebieden waarin ze geoefend en competent zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ethische thema’s:
cliënten helpen begrijpen
hoe hulpverlening werkt

A

Cliënten hebben het recht om geïnformeerd te zijn over

  • de inhoud van een therapeutische relatie
  • het theoretisch kader van de hulpverlener
  • de prijs van een sessie
  • de lange van een hulpverleningstraject
  • de gebruikte technieken
  • het feit dat een sessie opgenomen wordt
  • de uitkomsten die verwacht kunnen worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ethische thema’s:

goede grenzen ontwikkelen

A

De hulpverlener moet grenzen stellen m.b.t.

  • de structuur van de hulpverlening
  • de interpersoonlijke kenmerken van de interactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Ethische thema’s:
focussen op de noden
van de cliënt

A

Ook wanneer de noden van de cliënt in strijd zijn met de noden van de hulpverlener, moet de focus liggen op de noden van de cliënt.

17
Q

Ethische thema’s: schadelijke relaties vermijden

A
  • De hulpverlener aanvaardt geen cliënten met wie hij andere relaties heeft die mogelijk interfereren met het hulpverleningsproces.
  • De hulpverlener moet vermijden de rol van therapeut op te nemen voor familie en vrienden
  • De hulpverleners ontwikkelt geen andere, belemmerende relaties met huidige cliënten.
18
Q

Ethische thema’s: je bewust zijn van je waarden

A

De waarden van een hulpverlener beïnvloeden het hulpverleningsproces.

19
Q

Ethische thema’s:

ethisch gedrag m.b.t. cultuur

A
  • De hulpverlener is zich bewust van individuele (culturele) verschillen.
  • De werkwijze van de hulpverlener getuigt van begrip van deze individuele (culturele) verschillen.
20
Q

Ethische thema’s:

gedragen volgens ethische codes

A
  • De hulpverlener internaliseert de 6 ethische basisprincipes
  • De hulpverlener handelt vanuit een ethisch beslissingsmodel
  • De hulpverlener reflecteert op het eigen gedrag
21
Q

Ethische thema’s:

zorg dragen voor jezelf

A
  • Voor jezelf zorgen is noodzakelijk om voor anderen te kunnen zorgen
  • De hulpverlener evalueert regelmatig het eigen welzijn en de eigen energie
22
Q

Rode vlag topics: Met betrekking tot een thema in een begeleiding

A
  • Vermijden van een bepaald thema
  • Negatieve gevoelens ten aanzien van een thema
  • Verhoogde emotionele arousal ervaren/overreageren omtrent een thema
23
Q

Rode vlag topics: Met betrekking tot een problematiek

A
  • Vermijden van bepaalde cliënten/problematieken
  • Verwerpen van bepaalde cliënten/problematieken
  • Negatieve gevoelens ten aanzien van bepaalde cliënten/problematieken
  • Verhoogde emotionele arousal ervaren/overreageren ten aanzien van cliënten/problematieken
  • Over-identificatie met bepaalde cliënten/problematieken
24
Q

Rode vlag topics: Met betrekking tot een cliënt/type van cliënt

A
  • Seksuele gevoelens ten aanzien van een cliënt/type cliënten
  • Gevoelens van overbescherming ten aanzien van een cliënt
  • Verlangen naar een persoonlijke relatie met een bepaalde cliënt
  • Gevoelens van verwerping ten aanzien van een cliënt
25
Q

Rode vlag topics: Met betrekking tot het werk

A
  • Bevestiging/bewondering nodig hebben van cliënten
  • Zeer snel advies willen geven aan cliënten en het vervelend vinden wanneer ze dit niet volgen
  • Afhankelijkheid bevorderen
  • Macht en controle nodig hebben ten aanzien van cliënten en slecht verdragen dat de cliënt een eigen weg kiest.
26
Q

A-B-C-D-strategie bij het maken van ethische beslissingen

A

A. Assessment: de hulpverlener identificeert

  • de situatie
  • de toestand en bronnen van de cliënt

• de waarden, gevoelens en reactie op de situatie van de hulpverlener
B. Benefit: de hulpverlener evalueert wat het voordeligst zou zijn voor

  • de cliënt
  • de hulpverleningsrelatie
  • de significante anderen van de cliënt

C. Consequences en consultation

  • In kaart brengen van de ethische, wettelijke, emotionele en therapeutische gevolg van de mogelijke acties
  • Consulteren van een supervisor

D. Duty en documentation

  • Nagaan welke plichten de hulpverlener ten opzichte van wie heeft
  • Bijhouden wat er gebeurt

E. Education: reflecteren over het handelen