LE14: Botsing tussen continenten, gebergtevorming Flashcards

1
Q

Hoe noemen we het als twee getseentemassa’s in elkaar drukken en zo opheffing veroorzaken?

A

Dan ontstaat er een plooiingsgebergte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat verstaan we onder orogeen en zijn alle gebergte orogeen?

A

Onder orogenen verstaan we langgerekte stroken aardkorst, tientallen tot enkele honderden kilometers breed en vaak duizenden kilometers lang, waarbinnen zich in een bepaalde periode op een intensieve manier processen zoals deformatie, metamorfose en intrusie hebben afgespeeld.

Niet alle gebergte zijn orogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Buiten orogonese hoe kunnen gebergte nog meer ontstaan?

A

Er zijn ook hooggelegen gebieden die zijn ontstaan door opwelving van de aardkorst, of door bewegingen van de aardkorst langs breuken. Ook kennen we natuurlijk gebergten die bestaan uit vulkanen en vulkanische producten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn continetale schilden?

A

De gebieden, waar de Precambrische gesteenten (kratons) aan de oppervlakte liggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wanneer spreken we van een discordantie, leg dit uit aan de hand van het figuur.

A

Serie A heeft 9 lagen; serie B heeft 3 lagen. De gelaagdheid van beide series zijn totaal verschillend. Serie B ligt horizontaal. De gesteentelagen in serie A hebben een deformatie ondergaan, in dit geval een plooiing. De hoek van de gelaagdheid tussen A en B is dus duidelijk verschillend. Dit noemen we een discordantie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een algemeen geldende regel voor deformatie van gesteentelagen wat ouderdom betreft?

A

De deformatie van een gesteenteserie in een bepaald gebied is jonger dan het jongste nog gedeformeerde gesteente, maar is ouder dan het oudste niet meer gedeformeerde gesteente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kunnen we in de afbeelding verklaren dat serie A geplooid is en serie B niet?

A

De gesteenten van Serie A liggen lager en zijn dus ouder. Ze zijn eerst gelaagd afgezet en vervolgens geplooid. De bovenzijde van serie A is vlak: de hogere delen van de geplooide lagen zijn geërodeerd.

De gesteenteserie B is jonger dan A. Maar omdat deze ook niet is geplooid, is deze ook jonger dan het ‘tijdstip’ van deformatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zullen plooiingen altijd overal gelijkwaardig aan elkaar zijn?

A

De continentranden zullen alleen overal tegelijkertijd deformeren als ze elkaar precies evenwijdig naderen. Dat zal in het algemeen niet het geval zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer spreken we van een diachrone orogonese?

A

De continenten A en B botsen tegen elkaar. In het zuiden raken de beide continentranden elkaar al, in het noorden zit er nog een stuk oceaan tussen. In het zuiden is de deformatie al begonnen. Naar verwachting zal deze deformatie zich geleidelijk naar het noorden verplaatsen. Zo ontstaat een plooiingsgebergte dat van zuid naar noord steeds jonger wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke 3 grote orogene processen onderscheiden we in de tijd?

A

We onderscheiden, van jong naar oud, de Alpiene, Variscische en Caledonische orogenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom zijn veel gebergte van het orginele orogonese niet meer even hoog als hun oorsprong?

A

Grote delen van de oorspronkelijk hoge gebergten zijn ondertussen door erosie en de daaropvolgende daling een stuk minder hoog. Hierdoor zijn ze weer bedekt met jongere sedimenten, bijvoorbeeld in het Bekken van Parijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke conclusie tot de ouderdom en herkomst kunnen we trekken uit de figuur?

A

We zien in figuur 14.5 het resultaat van de tweede orogene fase. De gesteenteserie A is voor de tweede maal geplooid. De ‘oude’ plooien zijn tijdens de tweede fase verder ‘in elkaar gedrukt’. Gesteenteserie B en het discordantievlak zijn voor de eerste maal geplooid. Een geplooid discordantievlak wijst er dus op dat een gebied minimaal twee plooiingsfasen heeft gehad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe noemen we het proces van ontbloting van een gesteente?

A

Denundatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe vindt denudatie van gesteente plaats bij plooiingsgebergtes?

A

In plooiingsgebergten vinden we veel afzettingsgesteenten, ook wel sedimentgesteenten genoemd. En als opheffing en erosie het gebergte voldoende hebben ontbloot, komen ook metamorfe gesteenten aan het oppervlak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat doen we als we een palinspatische reconstructie uitvoeren?

A

De ontstaansgeschiedenis van een orogeen te bepalen. Daarbij proberen we als het ware de deformatiestructuren stap voor stap ongedaan te maken: plooien weer glad strijken, dekbladen terugleggen naar de plaats waar ze vandaan gekomen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe worden de grenzen tussen gesteente formaties bepaald, wat zijn de kenmerken?

A

De grenzen tussen gesteenteformaties worden bepaald door de lithologische verschillen. Deze grenzen kunnen al bij de sedimentatie zijn ontstaan, bijvoorbeeld sedimentatie van zand, klei en/of kalk. We noemen dit sedimentaire grenzen.

17
Q

Wat is het verschil tussen de normaal spanning en de schuif spanning?

A

Een spanning(-component) in een vaste stof die loodrecht staat op een gekozen vlakje, noemen we een normaalspanning; een spanning evenwijdig aan dat vlakje heet schuifspanning. De normaalspanning heeft de ‘neiging’ de materie aan weerskanten van het vlakje tegen elkaar aan te drukken. De schuifspanning ‘wil’ de materie aan weerskanten van het vlakje langs elkaar schuiven.

18
Q

Wanneer ontstaat een diaklaas?

A

Een (plat) vlak waarlangs als gevolg van het optreden van spanningen de cohesie in het gesteente is verbroken zonder dat er langs dat vlak verplaatsing is opgetreden, noemen we een diaklaas(vlak).

19
Q

Waardoor kunnen diaklazen van volumevermindering (krimpen) veroorzaakt worden?

A

a uitdroging van bijvoorbeeld vochtige klei (volumevermindering door het verlies van water) b afkoeling van reeds gestolde vulkanische gesteenten (volumevermindering door temperatuurverlaging).

20
Q

Waar zullen zich de eerste barsten in een vlak zich voor doen bij een bros gesteente?

A

In relatief brosse gesteenten (en bij relatief lage alzijdige druk) zal de spanning bij een bepaalde waarde leiden tot het ontstaan van barsten en tot verlies van de cohesie (= samenhang), ongeveer langs de vlakken met de grootste schuifspanning, binnen het gesteente.

21
Q

De hoofdnormaal spanning kunnen we opdelen in 3 verschillende richtingen, welke?

Geef ook de verschillende voorkomens aan.

A
  • σ1 (grootste spanning) verticaal en σ2 (intermediaire spanning) en σ3 (kleinste spanning)
  • horizontaal; òf σ2 verticaal en σ1 en σ3 horizontaal,
  • σ3 verticaal en σ1 en σ2 horizontaal.
22
Q

Hoe ontstaan breuken en in welke richting zullen deze zich orienteren?

A

. Breuken ontstaan vooral als gevolg van de in het gesteente heersende schuifspanning en zullen dus oriëntaties hebben die min of meer overeenkomen met die van de vlakken van maximale schuifspanning (net als bepaalde diaklazen).

23
Q

Wat gebeurt er bij een afschuiving (breuk) waarbij:

(σ1 verticaal, σ2 en σ3 horizontaal)

A

Bij dergelijke breukbewegingen is het bovenblok gezakt ten opzichte van het onderblok; het breukvlak helt in de richting van het (relatief) gezakte blok

24
Q

Wat gebeurt er bij een opschuiving (breuk)?

(σ3 verticaal, σ1 en σ2 horizontaal)

A

Bij opschuivingen is het bovenblok gerezen ten opzichte van het onderblok; het breukvlak helt in de richting van het (relatief) gerezen blok. De horizontale afstand tussen twee punten aan weerszijden van de breuk is korter geworden: als gevolg van compressie in de korst is er korstverkorting opgetreden.

25
Q

Wanneer vindt overschuiving plaats bij een breukvlak?

A

Wanneer het breukvlak een helling heeft die aanzienlijk kleiner is dan 30 graden, spreken we van overschuiving. Het resultaat van dekbladoverschuiving is meestal dat oudere gesteentepakketten boven op jongere zijn komen te liggen.

26
Q

Wat gebeurt er bij zijschuiving (breuk)?

(σ2 verticaal, σ1 en σ3 horizontaal)

A

Bij zijschuivingen is het ene blok in horizontale richting langs het andere verschoven.

27
Q

De beweging(en) van twee blokken langs een breukvlak levert vaak een aantal begeleidende verschijnselen op, noem er een aantal:

A
  • Breukbreccie
  • Wrijfspiegels
  • Wrijfkrassen
  • Sleuring
28
Q

Wat beschrijven we met een cilindrische plooi?

A

Dat zijn geen cilindervormige plooien maar plooien die men kan beschrijven door het verplaatsen van een rechte lijn evenwijdig aan zich zelf, aldus een golvend vlak vormend.

29
Q

Wanneer ontstaat een plooi?

A

Wanneer gelaagde gesteenten onder druk vervormen (zonder dat ze breken), ontstaan over het algemeen plooien.

30
Q

Welke twee plooien kunnen we onderscheiden bij een plooiing?

A

het gedeelte tussen I1 en I2 is naar boven toe bol en wordt antiform genoemd, het stuk tussen I2 to I3 is naar onder toe bol en wordt synform genoemd.

31
Q

Hoe classifiseren we plooien naar aanzien van de flankhoek?

A

Naar de hoek in graden die de plooi maakt.

32
Q

Tussen welke graden kan de duiking van een plooias worden ingedeeld?

A

De duiking van de plooias kan worden aangegeven als de hoek tussen de plooias en het horizontale vlak en kan dus variëren tussen 0° en 90°

33
Q
A