Signaalwoorden pt. 2 Flashcards

1
Q

Accentuer

A

Accentueren (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Critiquer

A

Bekritiseren (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Décrire

A

Beschrijven (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Encourager

A

Aanmoedigen (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Expliquer

A

Uitleggen (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Illustrer

A

Illustreren (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Imposer

A

Opleggen/voorschrijven (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Inciter à

A

Aanzetten tot (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Prouver

A

Bewijzen (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Relativiser

A

Relativeren/afzwakken (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Souligner

A

Onderstrepen (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Renforcer

A

Versterken (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Affaiblir

A

Verzwakken (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Répéter en d’autres mots

A

In andere woorden herhalen (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

S’opposer

A

Zich afzetten tegen (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Donner la conséquence

A

Het gevolg geven (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Donner la cause

A

De oorzaak geven (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Donner des exemples

A

Voorbeelden geven (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Appuyer

A

Ondersteunen (doel van tekst/zin/alinea)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Résumer

A

Samenvatten (doel van tekst/zin/alinea)

21
Q

Contredire

A

Tegenspreken (doel van tekst/zin/alinea)

22
Q

Comparer

A

Vergelijken (doel van tekst/zin/alinea)

23
Q

Conclure

A

Concluderen (doel van tekst/zin/alinea)

24
Q

Confirmer

A

Bevestigen

25
Q

Élaborer

A

Uitwerken/uitbreiden (doel van tekst/zin/alinea)

26
Q

Préciser

A

Preciseren

27
Q

Répéter

A

Herhalen (doel van tekst/zin/alinea)

28
Q

Enthousiasme

A

Enthousiasme (toon van tekst/houding auteur)

29
Q

Étonnement

A

Verbazing (toon van tekst/houding auteur)

30
Q

Admiration/admirateur

A

Bewondering (toon van tekst/houding auteur)

31
Q

Content/heureux

A

Tevreden, gelukkig (toon van tekst/houding auteur)

32
Q

Convaincu

A

Overtuigd (toon van tekst/houding auteur)

33
Q

Fier

A

Trots (toon van tekst/houding auteur)

34
Q

Passionné

A

Gepassioneerd (toon van tekst/houding auteur)

35
Q

Indifférence

A

Onverschilligheid (toon van tekst/houding auteur)

36
Q

Neutre

A

Neutraal (toon van tekst/houding auteur)

37
Q

Déception/Déçu

A

Teleurstelling, teleurgesteld (toon van tekst/houding auteur)

38
Q

(Légèrement) moqueur

A

(Lichtelijk) Spottend (toon van tekst/houding auteur)

39
Q

Avec angoisse

A

Met angst (toon van tekst/houding auteur)

40
Q

Avec arrogance

A

Met arrogantie (toon van tekst/houding auteur)

41
Q

Avec chagrin

A

Met verdriet (toon van tekst/houding auteur)

42
Q

Critique

A

Kritisch (toon van tekst/houding auteur)

43
Q

Désapprobation/désapprobation

A

Afkeuring, afkeurend (toon van tekst/houding auteur)

44
Q

Fâché

A

Boos (toon van tekst/houding auteur)

45
Q

Frustré

A

Gefrustreerd (toon van tekst/houding auteur)

46
Q

Avoir honte

A

Zich schamen (toon van tekst/houding auteur)

47
Q

En avoir marre

A

Het zat zijn (toon van tekst/houding auteur)

48
Q

Inquiet

A

Bezorgd, ongerust (toon van tekst/houding auteur)

49
Q

Irrité

A

Geïrriteerd (toon van tekst/houding auteur)