H12: geheugen en taal Flashcards

1
Q

geheugen

A

een van de hogere cerebrale functies, behorende tot de cognitieve (kern) functies, gekenmerkt door het vermogen informatie in zich op te nemen, voor kortere of langere tijd, de informatie te behouden en terug te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

amnesie

A

geheugenverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

sensorische geheugen

A

geheugen voor recentelijke zintuigelijke informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

retrograde amnesie

A

verlies van herinneringen die voor hersenschade hebben plaatsgevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

anterograde amnesie

A

het verlies van de mogelijkheid om nieuwe herinneringen te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

semantisch geheugen

A

geheugen wat bestaat uit herinneringen aan feitelijke informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

episodische herinneringen

A

herinneringen van bepaalde gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

expliciet geheugen

A

bewust opgehaalde informatie en herkent als een herinnering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

impliciet geheugen

A

onbewust opgehaald informatie, beïnvloed door recente ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

procedurele geheugen

A

de ontwikkeling van bepaalde motorische vaardigheden en gewoonten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hippocampus

A

belangrijk voor contextueel leren, spatiaar leren en het declaratief geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

basale ganglia

A

geleidelijk leren van gewoontes, gebaseerd op directe feedback

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

syndroom van Korsakov

A

hersenschade veroorzaakt door een lang thiamine tekort. Apathie, verwarring, geheugenverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

confabulatie

A

Patienten verzinnen of raden dingen om de gaten in hun geheugen op te vullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Pavlov

A

tijdens het leren ontstaan connecties tussen hersengebieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Klassieke conditionering

A

Het paren van twee stimuli verandert de respons op een van deze stimuli. het gedrag verandert op basis van ervaring

17
Q

operante conditionering

A

respons gevolgd door een beloning of staf bepaald toekomstig gedrag

18
Q

bekrachtiger

A

iets dat ervoor zorgt dat de toekomstige kans van het optreden van de respons wordt vergroot

19
Q

straf

A

iets dat de frequentie van een respons in de toekomst verlaagt

20
Q

massa actie

A

de cortex werkt als een geheel en hoe meer cortex, hoe beter

21
Q

equipotentialiteit

A

alle delen van de cortex dragen evenveel bij aan complex gedrag zoals leren en elk deel van de cortex kan een ander vervangen

22
Q

hebbian synaps

A

een synaps die effectiever wordt door simultane activiteit door voorgaande blootstelling aan intensere stimuli

23
Q

habituatie

A

verminderde respons op een herhaaldelijke stimulus

24
Q

sensitisatie

A

toename in respons op milde stimuli door voorgaande blootstelling aan intensere stimuli

25
Q

alzheimer

A

geheugenverlies

26
Q

tau proteine

A

produceren tangles

27
Q

tangles

A

structuren gevormd uit degenererende structuren binnen neurale cellichamen

28
Q

intelligentie

A

het bevat leren, geheugen, redeneren en probleemoplossing