12 Flashcards
1
Q
de alcohol
A
l’alcool
2
Q
een likeur
A
une liqueur
3
Q
een aperitief
A
un apéritif
4
Q
een porto
A
un porto
5
Q
een rosé
A
un rosé
6
Q
een cider
A
un cidre
7
Q
een cognac
A
un cognac
8
Q
een champagne
A
un champagne
9
Q
een bier
A
une bière
10
Q
een restaurant
A
un restaurant
11
Q
een snackbar
A
un snack-bar
12
Q
een cafetaria
A
une cafétéria
13
Q
de chef
A
le chef, la chef
14
Q
het menu
A
le menu
15
Q
een croissant
A
un croissant
16
Q
een omelet
A
une omelette
17
Q
een paté
A
un pâté
18
Q
een rosbief
A
un rosbif
19
Q
frieten
A
des frites
20
Q
een kroket
A
une croquette
21
Q
een puree
A
une purée
22
Q
de margarine
A
la margarine
23
Q
de mayonaise
A
la mayonnaise
24
Q
een sardine
A
une sardine
25
een asperge
une asperge
26
een champignon, een paddenstoel
un champignon
27
een milkshake
un milk-shake
28
een rum
un rhum
29
een steak
un steak, un bifteck, un biftèque
30
een pizza
une pizza
31
een soep
une soupe
32
een cocktail
un cocktail
33
een hamburger
un hamburger
34
een hotdog
un hot-dog
35
een saus
une sauce
36
een pastis (anijsdrank aperitief)
un pastis
37
de paprika (kruid)
le paprika
38
de paprika (groente)
le poivron
39
de ketchup
le ketchup
40
spaghetti
des spaghettis
41
de salami
le salami, le saucisson
42
een yoghurt
un yaourt, un yogourt
43
een patisserie
une pâtisserie
44
een ananas
un ananas
45
een meloen
un melon
46
een kiwi
un kiwi
47
de vanille
la vanille
48
een snack
un snack
49
een barbecue
un barbecue
50
een picknick
un piquenique, un pique-nique
51
de maïs
le maïs
52
een aardbei
une fraise
53
een perzik
une pêche
54
een peer
une poire
55
een pruim
une prune
56
een druif
un raisin
57
een ajuin, ui
un oignon
58
koren, graan, tarwe
du blé
59
rijst
du riz
60
vis
du poisson
61
een garnaal
une crevette
62
een sinaasappel, appelsien
une orange
63
een groente
un légume
64
(knof) look
de l'ail
65
een wortel
une carotte
66
een kool
un chou
67
spinazie
des épinards
68
boontjes
des haricots verts
69
erwtjes
des petits pois
70
een kalkoen
une dinde
71
hesp, ham
du jambon
72
lever
du foie
73
zout
du sel
74
peper
du poivre
75
mosterd
de la moutarde
76
een koekje
un biscuit
77
een beschuit
une biscotte
78
een pannenkoek
une crêpe
79
een stokbrood
une baguette
80
een broodje
un petit pain
81
een broodrooster
un grille-pain
82
honing
du miel
83
wijn
du vin
84
een mossel
une moule
85
vlees
de la viande
86
kalfsvlees
du veau / de la viande de veau
87
lamsvlees
de l'agneau / de la viande d'agneau
88
rundsvlees
du bœuf / de la viande de bœuf
89
schapenvlees
du mouton / de la viande de mouton
90
varkensvlees
du porc / de la viande de porc
91
mineraalwater
de l'eau minérale
92
spuitwater
de l'eau gazeuse / pétillante
93
een recept
une recette
94
een bestek
un couvert
95
een bord
une assiette
96
een lepel
une cuillère / cuiller
97
een lepeltje
une petite cuillère / cuiller
98
een servet
une serviette
99
een maaltijd
un repas
100
het onbijt (Frankrijk)
le petit déjeuner / le petit-déjeuner
101
het ontbijt (België)
le petit déjeuner / le déjeuner
102
het middagmaal (Frankrijk)
le déjeuner
103
het middagmaal (België)
le diner
104
het avondmaal (Frankrijk)
le diner
105
het avondmaal (België)
le souper
106
het laatavondmaaltijd (Frankrijk)
le souper
107
de honger
la faim
108
de hongersnood
la famine
109
voedsel
de nourriture
110
honger hebben
avoir faim
111
dorst hebben
avoir soif
112
de dorst
la soif
113
verse
frais
114
fris
fraiche
115
verfrissend
rafraichissant
116
een frisdrank
un soda / une boisson rafraichissante
117
een cola
un coca
118
119
het verbruik / de consumptie
la consommation
120
voeden
nourrir
121
inslikken
avaler
122
bewaren
conserver
123
bewaarmiddel
conservateur
124
conserveren
conserver
125
een blikje
une boite
126
de room
la crème
127
slagroom
crème chantilly
128
de crème
la crème
129
een snoepje
un bonbon / une friandise
130
de taarten
les tartes
131
een schotel
un plat
132
rauwkost
des crudités
133
gangen
plats
134
het voorgerecht
le hors-d'œuvre
135
de kaasschotel
le plateau de fromages
136
een gebakje
un gâteau
137
plateaus, schenkbladen
des plateaux
138
naar believen, zoveel men wou
à volonté
139
proeven van
gouter à / gouter de
140
fijn, van de beste kwaliteit
fin
141
de dagschotel
le plat du jour
142
klaarmaken
préparer
143
bijna rauw
bleu
144
weinig doorbakken
saignant
145
iets doorbakken
à point
146
goed doorbakken
bien cuit
147
bakken, braden
cuire
148
mals
tendre
149
harde
dur
150
aanreiken, doorgeven
passer
151
de schaal
la coupe
152
bedien u
servez-vous
153
de grill, de rooster
le gril
154
geroosterd
grillé
155
kip (als eten)
du poulet
156
aan het spit
à la broche
157
koken, eten klaarmaken
faire la cuisine, cuisiner
158
een sneedje
une tranche
159
een overschot, de restjes
les restes
160
smelten
fondre
161
voeg erbij
ajoutez-y
162
mengen
mélanger
163
de kruiden
les épices
164
pikante
piquante
165
smaak
gout
166
lekker
excellent
167
zeer lekker, heerlijk
délicieux
168
smakelijk!
bon appétit!
169
eetlust
appétit
170
smaakt, bevalt
plait
171
smaakt naar
a un gout de
172
een ijsje
une glace
173
smaak (van een ijsje)
parfum
174
lekker ruiken
sentir bon
175
ruikt naar
sent
176
het aroma
l'arôme
177
ruikt slecht
sent mauvais
178
stinkt
pue
179
geur
odeur
180
rotten
pourrir
181
een café
un bistro
182
restaurant
bistro
183
een landelijk hotel-restaurant, een herberg
une auberge
184
een stuk fruit
un fruit
185
fruit (diverse soorten)
des fruits
186
een fruitsla
une salade de fruits
187
schillen
peler
188
de schil
la peau
189
een vruchtensap
un jus de fruits
190
een chocolademelk
un chocolat
191
chocolade
du chocolat
192
een sandwich
un sandwich
193
kok
cuisinier
194
kokkin
cuisinière
195
het fornuis
la cuisinière
196
-filet
de filet
197
vet
gras
198
een voedingsmiddel, voedsel, etenswaar
un aliment
199
200
verteren
digérer
201
de spijsvertering
la digestion
202
vast
solide
203
slokt naar binnen
avale
204
een buffet
un buffet
205
een hapje uit de vuist
un casse-croute
206
een hapje eten
casser la croute
207
hapjes
morceaux
208
zuur worden
tourner
209
is zuur (geworden)
a tourné
210